De vijfdeklasser - Astrid Schoots

Evenwicht - Voor de negenjaarscrisis leeft het kind min of meer vanzelfsprekend en naïef in de omgeving mee. Rond het negende jaar ontwaakt het gevoel van het eigen Ik, een eigen ik-beleven. Dit kan onzekerheid, angst, een zich-afzetten, kritiek en overmoedigheid veroorzaken. Het gevoelsleven maakt dan een metamorfose door en ontwikkelt zich tot een zelfstandig en persoonlijk zielenleven. In de vijfde klas (10, 11 jaar) zijn deze stormen uitgeraasd en een prachtig, bloeiend kind kan tevoorschijn komen.

De lichaamsbouw is iets gestrekt, goed in verhouding, nog niet ‘verhard’ zoals bij prepuberteit. De gezichtsuitdrukking wordt iets persoonlijker. Het kind is in het algemeen lichtvoetig en handig in zijn bewegingen, rap en snel (voor het eerst houtbewerking!). De verhouding pols:adem wordt 4:1 (ongeveer 72:18 per minuut), net als bij volwassenen. De moeilijkheden van de nieuwe ik-beleving zijn vrijwel achter de rug. Het kind heeft zijn evenwicht hervonden en er ontstaat een hernieuwde belangstelling voor de wereld, niet meer vanuit kritiek, maar vanuit ontvankelijkheid. Deze interesse voor de omgeving kan zich tot in hele grote beelden richten: mensheidsgeschiedenis, aardrijkskunde en plantkunde. De vertelstof is onder andere uit de Griekse oudheid. De moedige, maar onevenwichtige Germaanse held van de vierde klas wordt nu een Griek van schone gestalte! De heldhaftig stampende stafrijmen worden ritmisch vloeiende hexameters.

Vertelstof griekse cultuur

Deze levensfase bestrijkt het midden van de middelste ontwikkelingsfase van 0-21 jaar. Het evenwicht van een 10/11-jarige is verwant met het evenwicht in de Griekse bloeiperiode, daarom is dit de belangrijkste vertelstof van de vijfde klas (voorafgegaan door de nog oudere cultuurperioden van Indiërs, Perzen en Egyptenaren).

De Griekse cultuur is een uiting van het menselijk streven naar evenwicht tussen het lichamelijke en het geestelijke, tussen de mensen- en de godenwereld. Het is een cultuur vol helderheid, schoonheid en volheid, een cultuur van het middengebied. In de beeldhouwkunst bijvoorbeeld worden goden in mensengestalten gemaakt. In de architectuur worden de tempels volgens de verhoudingen van de gulden snede, volgens menselijke maat gebouwd. Het menselijk lichaam wordt zeer belangrijk geacht: het wordt gekoesterd, verzorgd, getraind. Men ervoer zijn lichaam als een tempel voor de goden.

De Griekse vijfkamp (verspringen, hoogspringen, discuswerpen, speerwerpen, worstelen) weerspiegelt dit: het was een sportgebeuren van hoog kwalitatief en meditatief gehalte. Een schoon en evenwichtig lichaam weerspiegelde geestelijke kwaliteiten: een aspirant-priester moest eerst een schoonheids- wedstrijd winnen!

Van mythe naar historie

Bij de Grieken is er een evenwicht tussen de goden- en mensenwereld. In de Germaanse mythologie hebben de goden ook menselijke eigenschappen, maar zij staan toch nog verder van de mens af. Bij de Germanen gaat de godenwereld ten onder, om de mens alléén over te laten: een beeld voor de IK-geboorte van de mens. Bij de Grieken verandert de godenwereld: er is een geleidelijke overgang van mythe naar historie, en daarmee gepaard gaande bij de mensen een overgang van kosmisch droombewustzijn naar mythisch beeldbewustzijn en ten slotte naar abstract denken. Op deze manier wordt het kind, dat om zijn eigen identiteit worstelt, stijlvol in zijn zielenontwikkeling begeleid.

Filosofie en zintuiglijke waarneming

Het Griekse denkleven ontwikkelt zich sterk, de filosofie neemt een hoge vlucht. Men denkt over mens en maatschappij (Plato's Ideeënleer, de Grot, de Staat), maar ook begint men zich op natuurverschijnselen te richten, op aardse zaken (bijvoorbeeld Aristoteles: ‘een vlieg heeft zes poten’).

Er ontstond dus ook een denken dat gericht was op zintuiglijke waarneming. Daarmee hangt samen dat de Grieken niet gemakkelijk met de dood omgingen. De Egyptenaren bereidden zich er hun hele leven op voor; de oude Perzen en Indiërs beschouwden het als een terug-naar-huis-gaan; voor de Grieken echter veranderde dit. Zij richtten zich dermate op het aardse dat de dood als een verstoring werd gezien - men wilde immers in de schoonheid van de aardewereld leven. Er ontstaan in die tijd ook grootse tragedies. Rudolf Steiner beschrijft de gemoedsstemming van de Griek als volgt: ‘liever een bedelaar in het aardse dan een koning in het schimmenrijk’. De kinderen leven heel intensief met de vertelstof mee en komen er later ook op terug met existentiële vragen. ‘Is de mens ook een God?’. Er kunnen echte gesprekken over ontstaan, ze zijn heel open. Het is een bijzonder jaar tussen de vierde en zesde klas!

Een veel gebruikte versvoet in de Griekse dichtkunst is de hexameter (lang-kort-kort). Dit is een rustgevend en dalend, harmoniserend ritme dat steeds van het hoofd naar het hart doet ‘indalen’. Klassikaal brengt dit rust en helpt het evenwicht te behouden.

Nog enkele leerplanconsequenties, naast de vertelstof

Het middengebied is het gebied waar de tegenstellingen samenkomen. Zo wordt in de taal met de tegenstellingen gewerkt, bijvoorbeeld:

- actief-passief: eten of gegeten worden.
- doen-ondergaan: in de tragedie van Aeschylos over de strijd met de Perzen wordt voor het eerst medegevoel voor de verslagen vijand geuit!
- directe-indirecte rede: oefeningen in sociale vaardigheid, je verplaatsen in een ander, de eigen mening tegenover andermans mening.
- grammatica: integratie van logica, schoonheid en macht van de taal  (denken, voelen, willen).
- aardrijkskunde: de verhouding Ik/wereld is hersteld. Het kind kan nu grote stappen náár die wereld toe maken, over grenzen heen: economische aardrijkskunde, bijvoorbeeld herkomst van katoen van je eigen trui of de thee die je drinkt, of de loop van een rivier volgen.
- plantkunde: de plantaardige metamorfose als zielenstemmingsontwikkeling: paddestoel, alg, wier, mos, varen, een-zaad-lobbige, twee-zaad-lobbige.
- euritmie: de Griekse gestalte kan zich als het ware vrij door de ruimte bewegen in tegenstelling tot Egyptenaren en Perzen, die gebonden waren aan de geestelijke wereld. Dus: voor-achter, links-rechts, naast boven-onder. Ook: driedelig lopen; ballen, spreiden (ook canonisch); meanders enzovoort. Alles in een mooi ritme!

Muzikale vertaalslag

Het oefenen van de muziek is in volle gang: met concentratie, precisie, volharding en plezier wordt het muzikale niveau gestaag verhoogd.

-  naast canons, nu echte meerstemmigheid met een tweede en eventueel derde stem.
-  moeilijker canons, ook polyfone en quodlibets.
-  volop ritme- en concentratie-oefeningen.
-  het van blad lezen bij zingen en instrumentaal spel begint al aardig te lukken (treffen).
-  eenvoudige muziekdicteetjes, melodisch en ritmisch (determineren).
-  ingewikkelder slagwerkbegeleiding bij liederen; nu ook zelfstandige  ostinate ritmes.
-  Zelf twee- à viertoonsliedjes laten maken:
    *  rijmpje maken of spreekwoord kiezen,
    *  hardop spreken maakt ritme en maatstreep duidelijk,
    *  melodie inbrengen,
    *  uitvoeren!

-  intervallen laten beleven aan de hand van een verhaal waarin de verhaallijn zich in allerlei stemmingen ontwikkelt van bijvoorbeeld ‘donker naar licht’ of van ‘stil en ingetogen naar uitbundig’. Deze stemmingen vinden dan hun uitdrukking in de intervalreeks van prime via secunde, terts, kwart, kwint, sext, septime naar octaaf, die al vertellend op een instrument als begeleiding kunnen klinken. Veel verhalen zijn denkbaar. (‘ontwaken’, ‘monnik op stap’, ‘plantenmetamorfose’ van kiem naar zaad).
-  bloeiperiode van schoolkoor en schoolorkest: echt sámenspelen met grote zelfstandigheid en eventueel met een eigen instrument.
- vertrouwd raken met verschillende toonaarden door ze te reciteren in ritmische tetrachorden, als een curieus rijm; nog niet uitleggen, want de kwintencirkel en het kunnen begrijpen ervan komt met ongeveer 12 jaar.

    (cdef - gabc,  en terug cbag - fedc. Dan met één voorteken: gabc - defisg, gfised – cbag.)  Van de de belangrijkste majeur- en mineurladders, bijvoorbeeld C, F, G, a, d.

-  VAN ALLES EEN CONCERT MAKEN: Voorspel-tussenspel-naspel; soli-tutti; instrumentaal-vocaal; neuriën-tekst; zang plus één fluit; tutti fluit, eenstemmig, meerstemmig; alles opbouwen.
-  Veel improviseren (vraag-antwoord, rondo, A-B-A enzovoort).

 

Terug
X

Gebruik je mobiel in horizontale positie voor een optimale weergave.