Muziek maken is luisteren - Willemijn Soer en Astrid Schoots

Dit artikel bevat een puntsgewijze opsomming van een groot aantal aandachtspunten bij de muziekles; gezichtspunten over het aanleren, leiden, verwerken en uitvoeren van liederen. Het geeft een brede blik op het liedleiden en de verschillende invalshoeken die je daarbij kunt hebben. Het is (volgens de auteurs) een checklist, géén recept.

 Bij het zingen met de klas letten wij op:

1. Voorbereiding

  • het lied uit het hoofd kunnen zingen
  • weten waar de moeilijkheden zitten
  • tekst kunnen uitleggen
  • bekend zijn met de zinsbouw (korte of lange fragmenten)
  • bewust zijn van opvallende herkenningspunten in ritme, melodie of tekst
  • geschikte toonhoogte kunnen bepalen
  • begintoon op een instrument  of stemvork kunnen vinden (fluit om je nek)

2. Liedinzet

  • toon beluisteren van een instrument
  • begintoon of beginfragment voorzingen
  • bij kwartsprong-opmaat so-do: 1e èn 2e tweede toon voorzingen
  • korte pauze voor het innerlijk horen, dan met lied starten
  • preciezer maar met minder vaart: de toon eerst laten nazingen (bv. wanneer er brommers zijn: de toon aanhouden tot hij nagenoeg zuiver is)
  • uitnodigend gebaar en suggestieve inademing: de klas gaat zingen
  • kinderen zingen graag tussen d en c’, lager kan ook, maar geeft teveel kans op borststem, doorgaans hoog laten zingen!

3. Leiding geven aan het zingen

  • karakter van het lied moet duidelijk herkenbaar zijn in gebaar en mimiek
  • mee-articuleren en mee-ademen met het lied
  • tacteren of maatslaan is vaak ‘onmuzikaal’ en onnodig: als het goede tempo is opgepakt kan dit gebaar vervangen worden door andere gebaren, zoals uitdrukking van de expressie of inhoud van het lied, door toonhoogte meebewegen, of bij veelvuldige toonherhaling een stijging suggereren in verband met zakken.Toonhoogte: geen strakke meetgebaren maar vloeiende en stromende gebaren, tenzij bij een paar lastige tonen.
  • laat merken dat je kritisch en geïnteresseerd luistert
  • dus in het algemeen niet meezingen
  • bij oudere kinderen erin sluipende fouten tamelijk snel (na 2x) verbeteren door middel van fragment voorzingen, of blijven stilstaan op de omstreden toon

4. Inleiding

motiveren van een klas voor een lied:

  • door een sfeerscheppend verhaaltje
  • een raadseltje (welk liedje klap ik)
  • een luisteropdracht
  • of door een ‘directe aanval’.

5. Maatslaan

Zie ook de opmerkingen onder 3. Als je toch wilt maatslaan, doe dit dan met niet te grote gebaren; een aanbevolen handhouding is met wijsvinger op duim of met soepele open hand. We maken een verende ‘jojobeweging’ en raken met de (rechter-)hand een denkbeeldige lijn en veren weer op.  Bij nadering van de lijn versnelt de beweging, bij stijging vertraagt ze. Op de eerste tel van een maat, het zware maatdeel, gaat de beweging naar beneden, op de laatste tel naar boven. De tweede belangrijke slag (bij 3/4 de 2e, bij 4/4 de 3e) gaat de arm altijd naar buiten. Dus bv. bij een driedelige slag: 1=arm laten vallen en opveren, 2=naar buiten bewegen, 3=weer naar boven bewegen naar het uitgangspunt.

De voorbereidende beweging bij een liedinzet is een inademende, uitnodigende en ‘verzamelende’ beweging die vooraf gaat aan de eerste tacteerbeweging.

(Bij een 4/4 lied is dat dus de 4e slag van de maat, maar bij een opmaat  in 4/4 is de voorbereidende slag de  3e slag!)

  • 1- slag: bij snelle 3/4 en 3/8 maat
  • 2- slag: bij 2/2, 2/4. snelle 4/4 en 6/8 maat
  • 3- slag: bij langzame 3/4 maat
  • 4- slag: bij langzame 4/4 maat
  • de 3- en de 4-slag worden niet geregeld gebruikt
  • hoe minder slagen per maat, hoe hoger het tempo kan worden.
  • met tacteren druk je een wil uit. Draag die uit op de groep.

6. Verwerken van een lied

Hoe slaagt men erin langer dan enkele minuten met een lied bezig te zijn zonder in voortdurende herhaling te vervallen? Hier komt veel aan op de fantasie. Enkele ideeën:

  • wat kan ik doen met: de tekst, melodie, het ritme
  • afwisseling met groepen of soli
  • beweging toevoegen
  • met ritme- en melodie-instrumenten verrijken
  • tegenstellingen als hard-zacht, langzaam-snel en hoog-laag
  • bevorderen van allerlei (muzikale) kwaliteiten, zoals:
  • stemvorming en articulatie, concentratie, vormgevoel, innerlijk gehoor,
  • improvisatievermogen, ontspannen zingen.

Bij het aanleren van een nieuw lied letten we op:

1. Voorbereiding

Houd bij de keuze van een nieuw lied rekening met:

  • het niveau van de leerlingen;
  • het doel dat je wilt bereiken, bijvoorbeeld:
  1. ‘lekker’ zingen of bv. ingetogen
  2. canon zingen (bij inzet: ‘kijk naar mij’; niet aankondigen)
  3. sfeer oproepen (lente , geheimzinnigheid enzovoort)
  4. lied passend in een project

Verder geldt wat in het algemeen over voorbereiding gesteld werd.

 2. Uitvoering

Vooraf gaat een (eventuele) motiverende inleiding. De bedoeling van het voorzingen  van een lied is dat de leerlingen een zo volledig mogelijke indruk krijgen van het lied in zijn geheel. Dus: alle coupletten zingen en door je wijze van zingen ook de volgende punten duidelijk maken:

  • het karakter van het lied
  • het tempo
  • de vorm
  • de tonaliteit (do- of la-lied)
  • de melodische lijn
  • het ritme

Dit alles zo veel mogelijk op de juiste toonhoogte. Is dit voor de stem van de leerkracht niet mogelijk, dan iets lager zingen en de leerlingen, zodra zij het lied kennen, wèl op de juiste toonhoogte laten zingen.

Om het luisteren naar het voorzingen te activeren: luisteropdrachten geven die verschillende facetten van het lied betreffen, bijvoorbeeld:

  • de vorm: zijn er gelijke delen in het lied
  • de maatsoort: zou je hierop dansen of lopen (3/4 of 2-delige maat?)
  • de tekst: velerlei mogelijkheden (welke dieren komen er in voor)
  • de melodie: bij de laagste toon wijs je naar de grond
  • het ritme: probeer het ritme te tikken dat je hier telkens weer hoort (bijvoorbeeld in ‘Gildebroeders’)

Hebben de leerlingen het lied voldoende in zich opgenomen, dan aanleren in wisselzang (als ik zing luisteren jullie, als jullie zingen luister ik). Dit kan zin voor zin, met het risico van versnippering. Niet doen dus! Beter: Eerst een eenvoudig onderdeel, bijvoorbeeld het refrein, aanleren; vervolgens zingt de leerkracht het hele lied, de klas zingt alleen het refrein mee. Nu het aandeel van de leerlingen langzamerhand uitbreiden. Moeilijke fragmenten kunnen via ‘inzingen’ (zie in ‘Eigenwijs’ bij vele liedjes) vooraf geoefend worden. Ze blijken dan later in het lied te passen. Dit is een basisschema, waarop velerlei variatie mogelijk is.

Terug
X

Gebruik je mobiel in horizontale positie voor een optimale weergave.