Tikke, tak! Tikke, tak! Regen spat op ons dak.
Regen ruist, regen ruist, druipt maar steeds op ons huis.
En ik zit hier en wacht tot de regen verdwijnt en ’t zonnetje schijnt.
Tikke tak tikketak het zonnetje schijnt
Bibliotheek
Liederen voor de fluitles
Houding
Luisteren
Toonladders
Vingers
Niveau speelstukken
Repertoire voor schoolorkest
Lied • Die nacht, toen Jozef nauw'lijks sliep (1)
1.
Die nacht, toen Jozef nauw’lijks sliep,
hoorde Maria een stem die riep:
"Vrees niet, u zal geen leed geschiên,
doe open, ik wil uw kindje zien."
Zacht stond zij op, ontsloot de deur
en zie, daar stond een vreemd'ling veur.
hoorde Maria een stem die riep:
"Vrees niet, u zal geen leed geschiên,
doe open, ik wil uw kindje zien."
Zacht stond zij op, ontsloot de deur
en zie, daar stond een vreemd'ling veur.
2.
Gedost, alsof hij ridder was,
met halsberg, helm en harrenas
en een reuzig kruiszwaard,vlammend als vuur
en aan elke schouder een wiek van azuur.
En toen hij voor het kribbetje stond,
lei hij eerbiedig zijn helm op de grond.
met halsberg, helm en harrenas
en een reuzig kruiszwaard,vlammend als vuur
en aan elke schouder een wiek van azuur.
En toen hij voor het kribbetje stond,
lei hij eerbiedig zijn helm op de grond.
3.
Boog diep het hoofd en knielde neer
en sprak: "Ik groet u, mijn vorst en heer.
Maria, nu is de tijd volbracht,
de poort van Eden ontsloot deez' nacht.
Voor allen staat zij weer open thans,
nu mag ik keren in 's hemels glans.
en sprak: "Ik groet u, mijn vorst en heer.
Maria, nu is de tijd volbracht,
de poort van Eden ontsloot deez' nacht.
Voor allen staat zij weer open thans,
nu mag ik keren in 's hemels glans.
4.
Voor allen staat zij weer open thans,
nu mag ik keren in 's hemels glans.
En 't zwaard der wraak', mijn vorst en heer,
aan uw rose voetjes leg ik het neer."
Dra richtte zich op de hemeling,
zette zijn helm op 't hoofd en ging.
nu mag ik keren in 's hemels glans.
En 't zwaard der wraak', mijn vorst en heer,
aan uw rose voetjes leg ik het neer."
Dra richtte zich op de hemeling,
zette zijn helm op 't hoofd en ging.
Lied • Bloemenman, wat doe je daar?
1.
Bloemenman, wat doe je daar, wat ben je toch van plan? Ik zet de rozen en de tulpen klaar, dat doe ik nu en dan. Hier een mand, daar een plant, dat doe ik nu en dan.
2.
Groenteman, wat doe je daar, wat ben je toch van plan? Ik zet de appels en de peren klaar, dat doe ik nu en dan. Hier een kist, daar een mand, dat doe ik nu en dan.
3.
Timmerman, wat doe je daar, wat ben je toch van plan? Ik leg de hamer en de spijkers klaar, dat doe ik nu en dan. Hier een plank, daar een bank, dat doe ik nu en dan.
4.
Orgelman, wat doe je daar, wat ben je toch van plan?
Ik zet de liedjes en de wijsjes klaar, dat doe ik nu en dan. Hier een mars, daar een wals, dat doe ik nu en dan.
Ik zet de liedjes en de wijsjes klaar, dat doe ik nu en dan. Hier een mars, daar een wals, dat doe ik nu en dan.
Lied • In het najaar
In het najaar als het donker wordt;
de zonne gaat slapen, de dagen zijn kort,
is er altijd nog een licht om ons heen:
het licht van Sint Maarten, zo straalt er maar één.
de zonne gaat slapen, de dagen zijn kort,
is er altijd nog een licht om ons heen:
het licht van Sint Maarten, zo straalt er maar één.
Lied • Zeg, ken jij de mosselman?
1.
Zeg, ken jij de mosselman, de mosselman, de mosselman?
Zeg, ken jij de mosselman, die woont in Scheveningen.
Zeg, ken jij de mosselman, die woont in Scheveningen.
2.
Ja, ik ken de mosselman, de mosselman, de mosselman.
Ja, ik ken de mosselman, die woont in Scheveningen.
Ja, ik ken de mosselman, die woont in Scheveningen.
3.
Samen kennen we de mosselman, de mosselman, de mosselman.
Samen kennen we de mosselman, die woont in Scheveningen.
Samen kennen we de mosselman, die woont in Scheveningen.
Lied • Ik zeg adieu (1)
1.
Ik zeg adieu, wij twee, wij moeten scheiden,
tot op een nieuw, zo wil ik troost verbeiden.
Ik laat bij u dat harte mijn,
want waar gij zijt, daar zal ik zijn.
't Zij vreugd’ of pijn, altoos wil ik uw eigen zijn.
tot op een nieuw, zo wil ik troost verbeiden.
Ik laat bij u dat harte mijn,
want waar gij zijt, daar zal ik zijn.
't Zij vreugd’ of pijn, altoos wil ik uw eigen zijn.
2.
Ik dank u, lief, rein minlijk lief geprezen,
voor alle grief, zo wil mij toch genezen.
Benijders fel met haar venijn,
zij hebben belet ons blijde aanschijn.
Op dit termijn, altoos wil ik uw eigen zijn.
voor alle grief, zo wil mij toch genezen.
Benijders fel met haar venijn,
zij hebben belet ons blijde aanschijn.
Op dit termijn, altoos wil ik uw eigen zijn.
3.
Adieu, schoon stad, adieu prieel vol vreugden,
rein maagd'lijk vat, daar wij ons saam verheugden.
Gedenk den troost die gij mij bood,
gij zijt mijn lief die ik nooit en vlood.
Ik zeg 't u bloot, uw eigen blijf ik tot de dood.
rein maagd'lijk vat, daar wij ons saam verheugden.
Gedenk den troost die gij mij bood,
gij zijt mijn lief die ik nooit en vlood.
Ik zeg 't u bloot, uw eigen blijf ik tot de dood.
Lied • Wer hat die schönsten Schäfchen?
1.
Wer hat die schönsten Schäfchen?
Die hat der gold'ne Mond, goldene Mond
der hinter unser'n Bäumen am Himmel droben wohnt.
Die hat der gold'ne Mond, goldene Mond
der hinter unser'n Bäumen am Himmel droben wohnt.
2.
Er kommt am späten Abend, wenn alles schlafen will,
hervor aus seinem Hause am Himmel leis' und still.
hervor aus seinem Hause am Himmel leis' und still.
3.
Dann weidet er die Schäfchen auf seiner blauen Flur,
denn all' die weißen Sterne sind seine Schäfchen nur.
denn all' die weißen Sterne sind seine Schäfchen nur.
4.
Sie tun sich nichts zuleide, hat eins das and're gern,
und Schwestern sind und Brüder da droben Stern an Stern.
und Schwestern sind und Brüder da droben Stern an Stern.
5.
Und soll ich dir ein's bringen, so darfst du niemals schrei'n,
musst freundlich wie die Schäfchen und wie die Schäfer sein.
musst freundlich wie die Schäfchen und wie die Schäfer sein.
Lied • Schleicht der rote Fuchs ums Haus
Schleicht der rote Fuchs ums Haus,
will den Gigagockel holen,
kriegt nicht eine Maus, hat zuviel gestohlen,
jetzt tut ihm der kalten Schnee bitter weh.
will den Gigagockel holen,
kriegt nicht eine Maus, hat zuviel gestohlen,
jetzt tut ihm der kalten Schnee bitter weh.
Lied • Es klappert die Mühle
1.
Es klappert die Mühle am rauschenden Bach-, klipp-klapp! Bei Tag und bei Nacht ist der Müller stets wach, klipp-klapp! Er mahlet uns Korn zu dem kräftigen Brot, und haben wir solches, so hat's keine Not, klipp-klapp, klipp-klapp, klipp-klapp!
2.
Flink laufen die Räder und drehen den Stein, klipp-klapp! und mahlen den Weizen zu Mehl uns so fein, klipp-klapp! Der Bäcker dann Zwieback und Kuchen draus bäckt, der immer den Kindern besonders gut schmeckt, klipp-klapp, klipp-klapp, klipp-klapp!
3.
Wenn reichliche Körner das Ackerfeld trägt, klipp-klapp! die Mühle dann flink ihre Räder bewegt, klipp-klapp! Und schenkt uns der Himmel nur immerdar Brot, so sind wir geborgen und leiden nicht Not, klipp-klapp, klipp-klapp, klipp-klapp!
In een bont beschilderd huisje woont mejuffrouw Slak.
In dat huisje zit geen raampje en het heeft geen dak.
Maar het kleine glibberslakje heeft het naar haar zin.
Want haar lange, gladde lijfje past precies erin!
In dat huisje zit geen raampje en het heeft geen dak.
Maar het kleine glibberslakje heeft het naar haar zin.
Want haar lange, gladde lijfje past precies erin!
Lied • Knor, knor, knorrepot
Knor, knor, knor-re-pot, wat rol je door de mod-der.
Knor, knor, knor-re-pot, wat ben je toch weer vies!
Knor, knor, knor-re-pot, wat ben je toch weer vies!
Lied • The dormouse
1.
Wake up, little dormouse,
and open your eyes.
It's halfway to summer
and time you should rise.
and open your eyes.
It's halfway to summer
and time you should rise.
2.
Wake up, little dormouse,
and get out of bed.
The winter is over;
no cold winds to dread.
and get out of bed.
The winter is over;
no cold winds to dread.
3.
Wake up, little dormouse,
you've had a good rest.
You've slept since the autumn,
all snug in your nest.
you've had a good rest.
You've slept since the autumn,
all snug in your nest.
4.
Wake up, little dormouse,
you've grown very small.
If you don't wake in springtime,
you'll not wake at all.
you've grown very small.
If you don't wake in springtime,
you'll not wake at all.
Lied • Laat ons beginnen
Lied • Niet bang
Nee nee nee we zijn niet bang, niet voor Sint en niet voor Piet, maar dat weten ze allang, lang lang lang, we zijn niet bang bang bang.
Lied • Mayim, mayim (2) | speelstuk
Lied • Alles ist eitel (2) | speelstuk
Lied • De maan is opgekomen
1.
De maan is opgekomen, de aarde ligt in dromen.
De nacht is stil en klaar. De donk're bossen zwijgen
en van de beemden stijgen de nevels wit en wonderbaar.
De nacht is stil en klaar. De donk're bossen zwijgen
en van de beemden stijgen de nevels wit en wonderbaar.
2.
De wereld die verstilde en zich in schemer hulde,
wordt inniger vertrouwd. En houdt u zo geborgen,
dat gij verdriet en zorgen van heel de dag vergeten zou.
wordt inniger vertrouwd. En houdt u zo geborgen,
dat gij verdriet en zorgen van heel de dag vergeten zou.
3.
Ziet gij de maan? De schone wil zich maar half vertonen,
toch is hij er geheel. Zo zijn erg rote zaken,
waar wij geen ernst mee maken; ons oog ziet enkel maar een deel.
toch is hij er geheel. Zo zijn erg rote zaken,
waar wij geen ernst mee maken; ons oog ziet enkel maar een deel.
4.
Wij mensen, arm en zondig, onmachtig en onmondig,
wat denken wij dan wel? Of wij ons al vermeten te menen iets te weten,
‘t is maar een droom, een schaduwspel.
wat denken wij dan wel? Of wij ons al vermeten te menen iets te weten,
‘t is maar een droom, een schaduwspel.
5.
Doe ons uw heil aanschouwen, niet op ons oog vertrouwen,
niet blij zijn met de schijn. Doe ons de eenvoud vinden,
en, God, voor U als kind'ren op aarde vroom en vrolijk zijn.
niet blij zijn met de schijn. Doe ons de eenvoud vinden,
en, God, voor U als kind'ren op aarde vroom en vrolijk zijn.
6.
Geef dat wij zonder lijden uit deze wereld scheiden,
geef ons een zachte dood. Hebt Gij ons weggenomen,
doe ons dan tot U komen, o, onze Heer en onze God!
geef ons een zachte dood. Hebt Gij ons weggenomen,
doe ons dan tot U komen, o, onze Heer en onze God!
7.
Laten wij amen zeggen en ons te slapen leggen.
Kil wordt de avondwind. God, weer van ons het kwade
en wees in uw genade met ieder eenzaam mensenkind.
Kil wordt de avondwind. God, weer van ons het kwade
en wees in uw genade met ieder eenzaam mensenkind.
Lied • The birds (1)
1.
From out of a wood did a cuckoo fly, cuckoo.
He came to a manger with joyful cry, cuckoo.
He hopped, he curtsied, round he flew
and loud his jubilation grew, cuckoo, cuckoo, cuckoo.
He came to a manger with joyful cry, cuckoo.
He hopped, he curtsied, round he flew
and loud his jubilation grew, cuckoo, cuckoo, cuckoo.
2.
A pigeon flew over to Galilee, vrercroo.
He strutted, and cooed, and was full of glee, vrercroo.
And showed with jewelled wings unfurled
his joy that Christ was in the world, vrercroo, vrercroo, vrercroo.
He strutted, and cooed, and was full of glee, vrercroo.
And showed with jewelled wings unfurled
his joy that Christ was in the world, vrercroo, vrercroo, vrercroo.
3.
A dove settled down upon Nazareth, tsucroo.
And tenderly chanted with all his breath, tsucroo:
"Oh, you," he cooed, "so good and true,
my beauty do I give to you, tsucroo, tsucroo, tsucroo."
And tenderly chanted with all his breath, tsucroo:
"Oh, you," he cooed, "so good and true,
my beauty do I give to you, tsucroo, tsucroo, tsucroo."
Chil - li - wack, Chil - li-wack, Chil-li - wack-wack-wack, Chil -li - wack, Chil - li-wack, Chil - li
wack - wack - wack, in Bie - Cie, in Bie - Cie, Chil-li-wack, Chil - li - wack, Chil -li -
wack - wack - wack, Chil - li - wack, Chil - li - wack, Chil - li - wack - wack - wack.
wack - wack - wack, in Bie - Cie, in Bie - Cie, Chil-li-wack, Chil - li - wack, Chil -li -
wack - wack - wack, Chil - li - wack, Chil - li - wack, Chil - li - wack - wack - wack.
1.
Heb je wel gehoord van de zilveren vloot,
de zilveren vloot van Spanje?
Die had er veel Spaanse matten aan boord
en appeltjes van Oranje!
de zilveren vloot van Spanje?
Die had er veel Spaanse matten aan boord
en appeltjes van Oranje!
Piet Hein, Piet Hein, Piet Hein zijn naam is klein.
Zijn daden bennen groot, zijn daden bennen groot:
hij heeft gewonnen de Zilvervloot!
Die heeft gewonnen, gewonnen de Zilvervloot!
Zijn daden bennen groot, zijn daden bennen groot:
hij heeft gewonnen de Zilvervloot!
Die heeft gewonnen, gewonnen de Zilvervloot!
2.
Sprak toen niet Piet Hein met een aalwaerig woord:
"Wel jongetjes van Oranje,
kom, klim er_'s gauw aan dat Spaanse boord
en rol me de matten van Spanje."
"Wel jongetjes van Oranje,
kom, klim er_'s gauw aan dat Spaanse boord
en rol me de matten van Spanje."
Piet Hein, Piet Hein, Piet Hein zijn naam is klein.
Zijn daden bennen groot, zijn daden bennen groot:
hij heeft gewonnen de Zilvervloot!
Die heeft gewonnen, gewonnen de Zilvervloot!
Zijn daden bennen groot, zijn daden bennen groot:
hij heeft gewonnen de Zilvervloot!
Die heeft gewonnen, gewonnen de Zilvervloot!
3.
Klommen niet de jongens als katten in_'t want
en vochten ze niet als leeuwen?
Ze maakten de Spanjers duchtig te schand',
tot in Spanje klonk hun schreeuwen!
en vochten ze niet als leeuwen?
Ze maakten de Spanjers duchtig te schand',
tot in Spanje klonk hun schreeuwen!
Piet Hein, Piet Hein, Piet Hein zijn naam is klein.
Zijn daden bennen groot, zijn daden bennen groot:
hij heeft gewonnen de Zilvervloot!
Die heeft gewonnen, gewonnen de Zilvervloot!
Zijn daden bennen groot, zijn daden bennen groot:
hij heeft gewonnen de Zilvervloot!
Die heeft gewonnen, gewonnen de Zilvervloot!
4.
Kwam er nu eenmaal zo'n zilveren vloot.
Zeg, zou jullie nóg zo kloppen?
Of zou je je veilig en wel buiten schoot
maar stil in je hangmat stoppen?
Wel, Hollands bloed, dat bloed heeft nog wel moed!
Al bennen we niet groot, al bennen we niet groot:
Wij zouden winnen de Zilvervloot,
wij zouden winnen de Zilvervloot!
Zeg, zou jullie nóg zo kloppen?
Of zou je je veilig en wel buiten schoot
maar stil in je hangmat stoppen?
Wel, Hollands bloed, dat bloed heeft nog wel moed!
Al bennen we niet groot, al bennen we niet groot:
Wij zouden winnen de Zilvervloot,
wij zouden winnen de Zilvervloot!
Have you ever been down the water spout
way down to the bottom of the water system?
There you'll find a little alligator
who goes by the name of Alfred.
If you do, he's mine, I lost him!
I threw him down the water spout,
and now I'm feeling lonely,
'cause he's gone; I miss him!
way down to the bottom of the water system?
There you'll find a little alligator
who goes by the name of Alfred.
If you do, he's mine, I lost him!
I threw him down the water spout,
and now I'm feeling lonely,
'cause he's gone; I miss him!
Lied • Guter Mond, du gehst so stille (1)
1.
Guter Mond, du gehst so stille durch die Abendwolken hin.
Deines Schöpfers weiser Wille hieß auf jene Bahn dich zieh'n.
Leuchte freundlich jedem Müden in das stille Kämmerlein
und dein Schimmer gieße Frieden ins bedrängte Herz hinein.
Deines Schöpfers weiser Wille hieß auf jene Bahn dich zieh'n.
Leuchte freundlich jedem Müden in das stille Kämmerlein
und dein Schimmer gieße Frieden ins bedrängte Herz hinein.
2.
Guter Mond, du wandelst leise an dem blauen Himmelszelt,
wo dich Gott zu seinem Preise hat als Leuchte hingestellt.
Blicke traulich zu uns nieder durch die Nacht aufs Erdenrund.
Als ein treuer Menschenhüter tust du Gottes Liebe kund.
wo dich Gott zu seinem Preise hat als Leuchte hingestellt.
Blicke traulich zu uns nieder durch die Nacht aufs Erdenrund.
Als ein treuer Menschenhüter tust du Gottes Liebe kund.
3.
Guter Mond, so sanft und milde glänzest du im Sternenmeer,
wallest in dem Lichtgefilde hehr und feierlich einher.
Menschentröster, Gottesbote der auf Friedenswolken thront,
zu dem schönsten Morgenrote führst du uns, o, guter Mond!
wallest in dem Lichtgefilde hehr und feierlich einher.
Menschentröster, Gottesbote der auf Friedenswolken thront,
zu dem schönsten Morgenrote führst du uns, o, guter Mond!
Lied • Pieter Pater
Pieter Pater viel in 't water. Pieter Puit kwam met zijn schuit en haalde Pieter Pater 't water uit.
Lied • Jorinde en Joringel
Mijn vogeltje met het ringetje rood zingt: lijden, lijden.
Het zingt voor het duifje, het zingt zijn dood. Tuwiet, tuwiet.
Ik droomde dat ik buiten was, ik zag groene weiden en bloeiend gras.
Tussen het groen stond een stralend rode bloem,
die schitterde in de zonnegloed.
Die bloem gaf hoop en levensmoed, op weg gegaan, Jorinde, ik kom eraan!
Het zingt voor het duifje, het zingt zijn dood. Tuwiet, tuwiet.
Ik droomde dat ik buiten was, ik zag groene weiden en bloeiend gras.
Tussen het groen stond een stralend rode bloem,
die schitterde in de zonnegloed.
Die bloem gaf hoop en levensmoed, op weg gegaan, Jorinde, ik kom eraan!