De maan is opgekomen, de aarde ligt in dromen.
De nacht is stil en klaar. De donk're bossen zwijgen
en van de beemden stijgen de nevels wit en wonderbaar.
Bibliotheek
Liederen voor de fluitles
Houding
Luisteren
Toonladders
Vingers
Niveau speelstukken
Repertoire voor schoolorkest
Lied • De maan is opgekomen
1.
2.
De wereld die verstilde en zich in schemer hulde,
wordt inniger vertrouwd. En houdt u zo geborgen,
dat gij verdriet en zorgen van heel de dag vergeten zou.
wordt inniger vertrouwd. En houdt u zo geborgen,
dat gij verdriet en zorgen van heel de dag vergeten zou.
3.
Ziet gij de maan? De schone wil zich maar half vertonen,
toch is hij er geheel. Zo zijn erg rote zaken,
waar wij geen ernst mee maken; ons oog ziet enkel maar een deel.
toch is hij er geheel. Zo zijn erg rote zaken,
waar wij geen ernst mee maken; ons oog ziet enkel maar een deel.
4.
Wij mensen, arm en zondig, onmachtig en onmondig,
wat denken wij dan wel? Of wij ons al vermeten te menen iets te weten,
‘t is maar een droom, een schaduwspel.
wat denken wij dan wel? Of wij ons al vermeten te menen iets te weten,
‘t is maar een droom, een schaduwspel.
5.
Doe ons uw heil aanschouwen, niet op ons oog vertrouwen,
niet blij zijn met de schijn. Doe ons de eenvoud vinden,
en, God, voor U als kind'ren op aarde vroom en vrolijk zijn.
niet blij zijn met de schijn. Doe ons de eenvoud vinden,
en, God, voor U als kind'ren op aarde vroom en vrolijk zijn.
6.
Geef dat wij zonder lijden uit deze wereld scheiden,
geef ons een zachte dood. Hebt Gij ons weggenomen,
doe ons dan tot U komen, o, onze Heer en onze God!
geef ons een zachte dood. Hebt Gij ons weggenomen,
doe ons dan tot U komen, o, onze Heer en onze God!
7.
Laten wij amen zeggen en ons te slapen leggen.
Kil wordt de avondwind. God, weer van ons het kwade
en wees in uw genade met ieder eenzaam mensenkind.
Kil wordt de avondwind. God, weer van ons het kwade
en wees in uw genade met ieder eenzaam mensenkind.
Ik zit op de fiets, ja, ja...
maar als ik wat harder ga, rij ik iedereen voorbij,
niemand is te snel voor mij. Blij met mijn fietsbel!
maar als ik wat harder ga, rij ik iedereen voorbij,
niemand is te snel voor mij. Blij met mijn fietsbel!
Lied • Maria die zoude naar Bethlehem gaan (1)
1.
Maria die zoude naar Betlehem gaan, kerstavond voor de noene.
Sint Jozef zoud' al met haar gaan om haar gezelschap te hoeden.
Sint Jozef zoud' al met haar gaan om haar gezelschap te hoeden.
2.
Het hageld' en sneeuwde en 't was er zo koud de rijm lag op de daken.
Sint Jozef tot Maria sprak: "Maria, wat zullen wij maken? "
Sint Jozef tot Maria sprak: "Maria, wat zullen wij maken? "
3.
Maria die zei: "Ik ben er zo moe, laat ons een weinig rusten.
"Laat ons een weinig verdergaan, in een huizeke zullen wij rusten."
"Laat ons een weinig verdergaan, in een huizeke zullen wij rusten."
4.
Zij kwamen een weinig verdergegaan tot aan een boerenschure;
't is daar waar Heer Jezus geboren werd, daar sloten noch vensters noch deuren.
't is daar waar Heer Jezus geboren werd, daar sloten noch vensters noch deuren.
5.
Het kleine Kind weende, Maria die zong, Gods eng'len uit den tronen; zij kwamen tezamen nedergedaald, zij kwamen Maria kronen.
Lied • Ochtendgroet
Dag, wolk die drijft. Dag, vogels die zingen.
Dag, paard dat draaft. Dag, kikkers die springen.
Dag, boompje dat ruist. Dag, windje dat suist.
Dag, duizend en één mooie dingen.
Dag, paard dat draaft. Dag, kikkers die springen.
Dag, boompje dat ruist. Dag, windje dat suist.
Dag, duizend en één mooie dingen.
Lied • Ik heb er mijn kindje te slapen gelegd
Ik heb er mijn kindje te slapen gelegd, ik heb het met rode rozen bedekt, met rode rozen, met leliën blank. Mijn kindje moet slapen, de nacht is lang.
Lied • Als de smid het ijzer smeedt
Als de smid het ijzer smeedt,
klinkt tikketok zijn harde hamer.
't Vuur laait gloeiend rood en heet,
hoor tikketok: de smid die smeedt.
klinkt tikketok zijn harde hamer.
't Vuur laait gloeiend rood en heet,
hoor tikketok: de smid die smeedt.
Lied • Christus de Heer is opgestaan
Christus de Heer is opgestaan, van de dood verrezen!
’s Vijands macht is tenietgedaan, wilt nu vrolijk wezen, God vrezen en blijde zijn.
Christus zal ons verlosser zijn: Kyrieleis!
’s Vijands macht is tenietgedaan, wilt nu vrolijk wezen, God vrezen en blijde zijn.
Christus zal ons verlosser zijn: Kyrieleis!
Koldodi hine ze ba.
hineh zeh ba
Medaleg al heharim, mekapetz al hag’va’ot.
hineh zeh ba
Medaleg al heharim, mekapetz al hag’va’ot.
Lied • De weerwolf (2)
Lopen, lopen, lopen, de weerwolf komt je kopen!
De weerwolf komt je halen, dat zullen we hem betalen!
We pakken hem bij z’n zwarte kop, we pakken hem bij z’n poten op,
we sluiten hem in de toren op met zeven ijzeren sloten!
De weerwolf komt je halen, dat zullen we hem betalen!
We pakken hem bij z’n zwarte kop, we pakken hem bij z’n poten op,
we sluiten hem in de toren op met zeven ijzeren sloten!
Lied • Sinterklaas, vergeet ons toch niet!
Sinterklaas, vergeet ons toch niet, als u zelf niet komt, stuur dan maar Piet!
Lied • Leise geht der Abendwind
Leise geht der Abendwind durch die müden Berge. Schläf'rig auch die Vögel sind und die kleine Zwerge. Suchen schnell ihr häuschen auf, dort in der alten Würzel. Schlafen nach des Tages Lauf, klein Pirzel und klein Purzel.Schläferig
Lied • Klingelingeling
Klingelingeling, wat hoor ik daar?
Zwaai met je armen, schudden maar!
Speel heel luid en ook heel hard.
Een, twee, drie, start!
Speel heel zachtjes en heel stil.
Luister goed naar wat ik wil.
Speel heel langzaam en heel traag.
Luister goed naar wat ik vraag.
Speel heel vlug en ook heel snel.
Luister goed, dan lukt het wel.
Zwaai met je armen, schudden maar!
Speel heel luid en ook heel hard.
Een, twee, drie, start!
Speel heel zachtjes en heel stil.
Luister goed naar wat ik wil.
Speel heel langzaam en heel traag.
Luister goed naar wat ik vraag.
Speel heel vlug en ook heel snel.
Luister goed, dan lukt het wel.
Lied • Nacht was zo diep
1.
Nacht was zo diep en de wereld die sliep,
het zonnelicht leek er verloren.
’t Was in mijn droom of een vogeltje riep: het was in mijn droom
"Daar is een kindje geboren!"
het zonnelicht leek er verloren.
’t Was in mijn droom of een vogeltje riep: het was in mijn droom
"Daar is een kindje geboren!"
2.
'k Liep in een dal en ik zag er een stal, ik liep in een dal
die lag in het donker verzonken.
Hoog aan de hemel, daar straalde een ster
en engelkoren weerklonken.
die lag in het donker verzonken.
Hoog aan de hemel, daar straalde een ster
en engelkoren weerklonken.
3.
Ginds lag het Kind door Maria bemind,
dat had er zijn woning gekozen.
'k Sliep en ontwaakte de volgende dag ik sliep en ontwaakte
en buiten bloeiden de rozen.
dat had er zijn woning gekozen.
'k Sliep en ontwaakte de volgende dag ik sliep en ontwaakte
en buiten bloeiden de rozen.
Lied • Op een oude appelboom
1.
Op een oude appelboom zitten twintig vinken,
ze laten al hun eten staan, ze willen enkel drinken.
Haide wiede wied ja ja, ze willen enkel drinken. 2x
ze laten al hun eten staan, ze willen enkel drinken.
Haide wiede wied ja ja, ze willen enkel drinken. 2x
2.
Op een hoge apenberg wonen vijftien apen,
ze willen nooit op tijd naar bed, dus zitten ze te gapen.
Haide wiede wied ja ja, dus zitten ze te gapen. 2x
ze willen nooit op tijd naar bed, dus zitten ze te gapen.
Haide wiede wied ja ja, dus zitten ze te gapen. 2x
3.
In het grote berenbos wonen negen beren,
die beren zijn ontzettend dom, ze willen niets meer leren.
Haide wiede wied ja ja, ze willen niets meer leren. 2x
die beren zijn ontzettend dom, ze willen niets meer leren.
Haide wiede wied ja ja, ze willen niets meer leren. 2x
4.
In een vieze varkensstal wonen dertien biggen,
ze zijn te lui om op te staan, ze willen enkel liggen.
Haide wiede wied ja ja, ze willen enkel liggen. 2x
ze zijn te lui om op te staan, ze willen enkel liggen.
Haide wiede wied ja ja, ze willen enkel liggen. 2x
5.
Op een oude torentrans zitten achttien uilen,
ze weten niet wat lachen is, ze kunnen enkel huilen.
Haide wiede wied ja ja, ze kunnen enkel huilen. 2x
ze weten niet wat lachen is, ze kunnen enkel huilen.
Haide wiede wied ja ja, ze kunnen enkel huilen. 2x
Lied • Heks Dovenetel
Ik ben Heks Dovenetel.
Ik roer graag in een ketel.
Daar doe ik de getallen in,
dat is héél erg naar mijn zin.
Wiedewiedewiet wiede wiede wiet,
zeg me welk getal je ziet!
Ik roer graag in een ketel.
Daar doe ik de getallen in,
dat is héél erg naar mijn zin.
Wiedewiedewiet wiede wiede wiet,
zeg me welk getal je ziet!
Lied • Daar kwamen drie koningen (3)
1.
Daar kwamen drie koningen met een ster; zij kwamen van bij en zij kwamen van ver.
2.
Zij kwamen de hoge berg opgegaan; zij vonden de sterre daar stille staan.
3.
Wel sterre, gij moet er zo stille niet staan, gij moet er met ons naar Bethlehem gaan!
4.
Naar Bethlehem binnen die schone stad, waar Maria met haar klein Kindeke zat.
Lied • De mieren
Al zijn de miertjes nog zo klein, ze kunnen geweldig sjouwen.
Ze kunnen, omdat ze zo vlijtig zijn, heel hoge heuvels bouwen.
Ze dragen voorzichtig, één voor één, de takjes en de sprietjes.
En als het te zwaar is voor één alleen dan doen ze het met z’n drietjes.
Ze kunnen, omdat ze zo vlijtig zijn, heel hoge heuvels bouwen.
Ze dragen voorzichtig, één voor één, de takjes en de sprietjes.
En als het te zwaar is voor één alleen dan doen ze het met z’n drietjes.
Lied • O, Kindeke klein!
1.
O, Kindeke klein! O, Kindeke teer!
Uit hoge hemel daalt Gij neer;
verlaat uw Vaders heerlijk huis,
wordt arm en hulp'loos, draagt een kruis,
O, Kindeke klein! O, Kindeke teer!
Uit hoge hemel daalt Gij neer;
verlaat uw Vaders heerlijk huis,
wordt arm en hulp'loos, draagt een kruis,
O, Kindeke klein! O, Kindeke teer!
2.
O, Kindeke klein! O, Kindeke teer!
Gij zijt onz' uitverkoren Heer.
Ik geef U heel het harte mijn:
ach, laat mij eeuwig bij u zijn!
O, Kindeke klein! O, Kindeke teer!
Gij zijt onz' uitverkoren Heer.
Ik geef U heel het harte mijn:
ach, laat mij eeuwig bij u zijn!
O, Kindeke klein! O, Kindeke teer!
Lied • Zie je daar dat bruine diertje?
1.
Zie je daar dat bruine diertje? Heeft in ’t springen zijn pleziertje,
snel omhoog en naar beneden, is zijn pluimstaart weer verdwenen.
snel omhoog en naar beneden, is zijn pluimstaart weer verdwenen.
2.
Hoor hem ijv'rig noten kraken, bosgrond vol met schillen maken,
spitse oren, zwarte ogen, is zijn pluimstaart weer gevlogen.
spitse oren, zwarte ogen, is zijn pluimstaart weer gevlogen.
Lied • Toen Martinus jongen was
1.
Martinus jongen was, streed hij voor de koning.
Jarenlang was hij soldaat, veel geld was zijn beloning.
Jarenlang was hij soldaat, veel geld was zijn beloning.
2.
Martinus tot de koning sprak: "Niet langer wil ik strijden,
de wapens geef ik u terug, een ander zal mij leiden."
de wapens geef ik u terug, een ander zal mij leiden."
3.
"Wie mag dan wel die ander zijn, die mijn wil kan trotseren?"
"Christus, die het voorbeeld gaf, die kan ons vrede leren."
"Christus, die het voorbeeld gaf, die kan ons vrede leren."
Lied • Lied voor de Adventstuin
1.
Kind’ren kom, zie het licht gaat in het midden branden.
Kom met de kaars in je handen.
Kom met de kaars in je handen.
2.
’t Kaarsje brandt in je hand: laat het licht in harten ook schijnen,
dat het duister spoedig verdwijnen.
dat het duister spoedig verdwijnen.
Lied • Dwalend door verlaten stegen
Dwalend door verlaten stegen
zoekt nu Jozef naar wat vuur,
mensen komt hij niet meer tegen
op dit middernachtelijk uur.
zoekt nu Jozef naar wat vuur,
mensen komt hij niet meer tegen
op dit middernachtelijk uur.
Lied • Als ik aan mijn werk wil gaan
1.
Als ik aan mijn werk wil gaan, Sint Michaël zie ik daar staan,
die mij tonen wil en wijzen waar ik moet beginnen met hamer en met ijzer.
die mij tonen wil en wijzen waar ik moet beginnen met hamer en met ijzer.
2.
Zien wij gouden zonnebaan, Sint Michaël zien wij daar gaan.
Met zijn lichtend sterrenzwaard trekt de hemelridder rond om de aard'.
om de aarde
Met zijn lichtend sterrenzwaard trekt de hemelridder rond om de aard'.
om de aarde
3.
Met dit zwaard en kruis gelijk, doorklieft hij 't aardkristallen rijk.
Deze schatten delven wij, Sint Michaël, sta ons terzij!
Deze schatten delven wij, Sint Michaël, sta ons terzij!
Lied • Rundadinella (1)
1.
Runda-runda-runda, runda-dinella,
Runda-runda-runda, runda-dinella.
Runda-runda-runda, runda-dinella.
2.
Wir singen wie die Kuh, runda-runda-muh-muh,
und kauen immerzu, runda-runda-muh-muh.
und kauen immerzu, runda-runda-muh-muh.
3.
Nun quietschen wir ganz leise, qui-qui-qui-qui-qui-qui,
wie tausend kleine Mäuse, qui-qui-qui-qui-qui-qui.
wie tausend kleine Mäuse, qui-qui-qui-qui-qui-qui.
4.
Wir singen wie die Katzen, runda-runda-miau,
und heben uns're Tatzen, runda-runda-miau.
und heben uns're Tatzen, runda-runda-miau.