Bibliotheek
Liederen voor de fluitles
Houding
Luisteren
Toonladders
Vingers
Niveau speelstukken
Repertoire voor schoolorkest
Lied • O, boven mij straalt de zonne!
O, boven mij straalt de zonne, schenkt haar gouden glans aan 't graan! Onder mij de donkere aarde die haar schatten stil bewaarde. Vlinders, vogels van de hemel, brengen aan de zon een groet. Dankbaar zijn wij voor het eten, blij met al dat 't groeien doet.
Aan tafel, aan tafel. Tafeltje dek.
Heb jij ook zo'n trek? In een bammetje,
boterhammetje, boterham met pindakaas / hagelslag / appelstroop.
Hap hap hap, alles is weg. Wip in je mond en het bammetje is weg.
Heb jij ook zo'n trek? In een bammetje,
boterhammetje, boterham met pindakaas / hagelslag / appelstroop.
Hap hap hap, alles is weg. Wip in je mond en het bammetje is weg.
Lied • Twintig zwijnen
1.
Twintig zwijnen, die verdwijnen
makk'lijk in je keelgat,
fijn gebraden in de boter,
ja, dat maakt je eetlust groter,
en daarbij, lekkernij,
verse sla met ei en prei.
makk'lijk in je keelgat,
fijn gebraden in de boter,
ja, dat maakt je eetlust groter,
en daarbij, lekkernij,
verse sla met ei en prei.
2.
Achttien dozen abrikozen,
zestien moten heilbot,
veertien vette koteletten,
tien kadetjes met kroketjes.
Hi-hi-hi, ha-ha-ha, kabouter,
doe jij dat eens na!
zestien moten heilbot,
veertien vette koteletten,
tien kadetjes met kroketjes.
Hi-hi-hi, ha-ha-ha, kabouter,
doe jij dat eens na!
3.
Dertien alen en garnalen,
eet je er wel duizend,
veertien ijsjes, elf sausijsjes,
daarbij zeventien radijsjes,
en zo waar, staan er daar,
twintig lekk're taartjes klaar.
eet je er wel duizend,
veertien ijsjes, elf sausijsjes,
daarbij zeventien radijsjes,
en zo waar, staan er daar,
twintig lekk're taartjes klaar.
4.
Nog zes hazen en vijf kazen,
eet je met genoegen,
vier terrines met sardines,
drie kalkoenen, twee meloenen.
Nu is_'t uit, tot besluit,
eet je dan nog een beschuit.
eet je met genoegen,
vier terrines met sardines,
drie kalkoenen, twee meloenen.
Nu is_'t uit, tot besluit,
eet je dan nog een beschuit.
Lied • Gerrit Jan
Gerrit Jan, de groenteboer heeft zo'n mooie wagen.
Als je van hem wat nodig hebt, hoef je 't maar te vragen.
Gerrit Jan, Gerrit Jan, rode kool, daar houd ik van.
Wil je 't even halen? Ik zal je goed betalen.
Als je van hem wat nodig hebt, hoef je 't maar te vragen.
Gerrit Jan, Gerrit Jan, rode kool, daar houd ik van.
Wil je 't even halen? Ik zal je goed betalen.
Lied • Hoor, de wind die waait in het rond!
Hoor de wind die waait in het rond! Appeltjes vallen nu op de grond.
We nemen ze mee in heel mooie mandjes, we dragen ze in ons beide handjes.
We maken er thuis een appeltaart van, of roeren moes in een heel grote pan.
Mmm, wat is dat fijn, dat er weer lekkere appeltjes zijn!
We nemen ze mee in heel mooie mandjes, we dragen ze in ons beide handjes.
We maken er thuis een appeltaart van, of roeren moes in een heel grote pan.
Mmm, wat is dat fijn, dat er weer lekkere appeltjes zijn!
Bouwe, bouwe, keteltje! Eten met een lepeltje!
Vliegt ’n witte duif naar binnen, wat moet ’t keteltje nu beginnen?
Vliegt ’n witte duif naar binnen, wat moet ’t keteltje nu beginnen?
Lied • Schuitje varen, theetje drinken
Schuitje varen, theetje drinken, varen wij naar de overtoom,
drinken wij zoete melk met room, zoete melk met brokken,
kindje mag niet jokken!
drinken wij zoete melk met room, zoete melk met brokken,
kindje mag niet jokken!
Lied • CAFFEE
1.
C A F F E E, of wil je liever thee?
Kinderen vinden koffie veel te zwart;
heel verstandig want het is slecht voor je hart.
Neem toch een kopje thee, daar word je ouder mee.
Kinderen vinden koffie veel te zwart;
heel verstandig want het is slecht voor je hart.
Neem toch een kopje thee, daar word je ouder mee.
2.
C A F F E E, coffee is not for me.
It’s a drink some people wake up with,
that is make them nervous is no myth.
Slaves to the coffee cup, they can’t give coffee up.
It’s a drink some people wake up with,
that is make them nervous is no myth.
Slaves to the coffee cup, they can’t give coffee up.
3.
C A F F E E, trink nicht so viel Kaffee.
Nicht für Kinder ist der Türkentrank,
schwächt die Nerven, macht dich blass und krank,
sei doch kein Muselmann, der ihn nicht lassen kann.
Nicht für Kinder ist der Türkentrank,
schwächt die Nerven, macht dich blass und krank,
sei doch kein Muselmann, der ihn nicht lassen kann.
4.
C A F F E E, zo spelt men ’t woord caffee.
Drink met mate deze turkendrank,
jonge mensen maakt hij zwak en krank.
Enkel de muzelman weet hoe hij ’m drinken kan.
Drink met mate deze turkendrank,
jonge mensen maakt hij zwak en krank.
Enkel de muzelman weet hoe hij ’m drinken kan.
Lied • Appelen eten
Eén appel voor de honger, één appel voor de dorst,
en één omdat een jongen daar groot en sterk van wordt.
Eén appel om te geuren, één appel om te kleuren,
en als ik er nog één eten zou dan is het omdat ik er zo van hou.
en één omdat een jongen daar groot en sterk van wordt.
Eén appel om te geuren, één appel om te kleuren,
en als ik er nog één eten zou dan is het omdat ik er zo van hou.
Lied • Hoe zaait de boer zijn korentje?
1.
Hoe zaait de boer zijn korentje, zijn korentje?
Hoe zaait de boer zijn korentje?
Zó zaait de boer zijn korentje, zijn korentje!
Zó zaait de boer zijn korentje!
Hoe zaait de boer zijn korentje?
Zó zaait de boer zijn korentje, zijn korentje!
Zó zaait de boer zijn korentje!
2.
Hoe maait de boer zijn korentje, …
Zó maait de boer …
Zó maait de boer …
3.
Hoe dorst de boer zijn korentje, …
Zó dorst de boer, …
Zó dorst de boer, …
4.
Hoe bindt de boer zijn korentje, ...
Zó bindt de boer ...
Zó bindt de boer ...
5.
Hoe want de boer zijn korentje, ...
Zó want de boer ...
Zó want de boer ...
6.
Hoe bakt de boer zijn korentje, ...
Zó bakt de boer ...
Zó bakt de boer ...
7.
Hoe eet de boer zijn korentje, ...
Zó eet de boer ...
Zó eet de boer ...
8.
Hoe dankt de boer zijn korentje, ...
Zó dankt de boer ...
Zó dankt de boer ...
Lied • Wat ga je kopen bij de groenteboer?
1.
Wat ga je kopen bij de groenteboer?
Een bos oranje peen, bos oranje peen,
een elastiekje bij het groen,
dat houdt de bos bijeen,
dat houdt de bos bijeen.
Een bos oranje peen, bos oranje peen,
een elastiekje bij het groen,
dat houdt de bos bijeen,
dat houdt de bos bijeen.
2.
Wat ga je kopen bij de groenteboer?
Een watermeloen, watermeloen,
van binnen is hij rood
en vanbuiten is hij groen,
van buiten is hij groen.
Een watermeloen, watermeloen,
van binnen is hij rood
en vanbuiten is hij groen,
van buiten is hij groen.
3.
Wat ga je kopen bij de groenteboer?
Een kromme banaan, kromme banaan,
hij heeft een jas die is net pas,
een gladde, gele jas,
een gladde, gele jas.
Een kromme banaan, kromme banaan,
hij heeft een jas die is net pas,
een gladde, gele jas,
een gladde, gele jas.
4.
Wat ga je kopen bij de groenteboer?
Een appeltje rood, appeltje rood.
Ik poets hem op; hij glimt en glanst,
hij is zo mooi en groot,
hij is zo mooi en groot.
Een appeltje rood, appeltje rood.
Ik poets hem op; hij glimt en glanst,
hij is zo mooi en groot,
hij is zo mooi en groot.
5.
Wat ga je kopen bij de groenteboer?
Een groene peer, groene peer,
die is vol sap, ik neem een hap,
hij smaakt naar steeds maar meer,
hij smaakt naar steeds maar meer.
Een groene peer, groene peer,
die is vol sap, ik neem een hap,
hij smaakt naar steeds maar meer,
hij smaakt naar steeds maar meer.
6.
Wat ga je kopen bij de groenteboer?
Een druiventros, druiventros;
de druifjes hangen aan een steel,
ik trek ze lekker los,
ik trek ze lekker los.
Een druiventros, druiventros;
de druifjes hangen aan een steel,
ik trek ze lekker los,
ik trek ze lekker los.
7.
Wat ga je kopen bij de groenteboer?
Een mandarijn, mandarijn,
oranje en met sap zo zoet,
alleen is hij wat klein,
alleen is hij wat klein.
Een mandarijn, mandarijn,
oranje en met sap zo zoet,
alleen is hij wat klein,
alleen is hij wat klein.
8.
Wat ga je kopen bij de groenteboer
Een kropje sla, kropje sla,
hij's groot en rond, kraakt in je mond,
en ook gezond zegt ma,
en ook gezond zegt ma.
Een kropje sla, kropje sla,
hij's groot en rond, kraakt in je mond,
en ook gezond zegt ma,
en ook gezond zegt ma.
9.
Wat ga je kopen bij de groenteboer?
Veel aardappels rond, aardappels rond,
die groeien met z'n allen
aan de wortels in de grond,
de wortels in de grond.
Veel aardappels rond, aardappels rond,
die groeien met z'n allen
aan de wortels in de grond,
de wortels in de grond.
Lied • Ik ben de beste kruidenier
Ik ben de beste kruidenier; verkoop zout en honing,
koffie, suiker, stroop en bier.
De klanten, die zijn koning, maar ze moeten wel betalen,
want ik wil de honderdduizend halen.
koffie, suiker, stroop en bier.
De klanten, die zijn koning, maar ze moeten wel betalen,
want ik wil de honderdduizend halen.
Lied • Erntedank
1.
Bunte Früchte, gold'nes Korn sind der Sonne Gaben, die aus ihrem Lebensbrunn' wir gewonnen haben.
2.
Danket d'rum mit Jubelklang auch der Mutter Erde,
die im Schloss die Körnlein lang keimen ließ und werden.
die im Schloss die Körnlein lang keimen ließ und werden.
Lied • Ting tingeling!
Ting tingeling, ting tingeling, daar komt de ijsboer!
Ting tingeling, ting tingeling, daar komt hij aan!
Ting tingeling, ting tingeling, daar komt hij aan!
Lied • Van eune, deune, dopje
Van eune, deune, dopje, de suiker in het kopje,
de suiker in het papje, kom kindje, neem een hapje.
De suiker in de rijstebrij, ons kindje neemt een hap erbij,
de suiker in het zoete deeg, en nu is kindjes bordje leeg.
de suiker in het papje, kom kindje, neem een hapje.
De suiker in de rijstebrij, ons kindje neemt een hap erbij,
de suiker in het zoete deeg, en nu is kindjes bordje leeg.
Lied • Marie van Damme
Lied • Wij zijn al bijeen
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
1.
Zou me nie meugen een pintje drinken,
zonder daarom een dronkaard te zijn?
Zou me nie meugen een pintje drinken,
zonder daarom een dronkaard te zijn?
zonder daarom een dronkaard te zijn?
Zou me nie meugen een pintje drinken,
zonder daarom een dronkaard te zijn?
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
2.
Zou me nie meugen een visje eten,
zonder daarom een snoeper te zijn?
Zou me nie meugen een visje eten,
zonder daarom een snoeper te zijn?
zonder daarom een snoeper te zijn?
Zou me nie meugen een visje eten,
zonder daarom een snoeper te zijn?
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
3.
Zou me nie meugen een kusje nemen,
zonder daarom een dief te zijn?
Zou me nie meugen een kusje nemen,
zonder daarom een dief te zijn?
zonder daarom een dief te zijn?
Zou me nie meugen een kusje nemen,
zonder daarom een dief te zijn?
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
4.
Zou me nie meugen eens vrolijk wezen,
zou me nie meugen eens vrolijk zijn?
Zou me nie meugen eens vrolijk wezen,
zou me nie meugen eens vrolijk zijn?
zou me nie meugen eens vrolijk zijn?
Zou me nie meugen eens vrolijk wezen,
zou me nie meugen eens vrolijk zijn?
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
Lied • Als de grote klokke luidt
1.
Als de grote klokke luidt, de klokke luidt, de reuze komt uit.
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
2.
Moeder hangt de pot op_'t vier, de pot op_'t vier, de reuze komt hier.
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
3.
Moeder snijdt een boterham, een boterham, de reuze is gram.
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
4.
Moeder tapt het beste bier, het beste bier, de reuze is gier.
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
5.
Moeder stopt alras het vat, alras het vat, de reuze is zat.
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
6.
Moeder geeft maar kaas en brood, maar kaas en brood, de reuze is dood.
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
7.
Die daar zegt: "De reus die kom, de reus die kom", die liegen erom.
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Kere weerom, reuze, reuze, kere weerom, reuzegom!
Lied • Poffertjes eten
Poffertjes eten, tjonge jonge wat een feest.
’k Zal mijn buik eens vol gaan eten,
’k hou van poffertjes wel het meest!
’k Zal mijn buik eens vol gaan eten,
’k hou van poffertjes wel het meest!
Lied • De goudbruine appel
1.
Kom kinderen, kom raden, wat is hier nu aan 't braden?
Hoor, hoe het knapt en sist, straks wordt het opgedist!
Het spettert, het spattert, het knippert,
het knappert; de geelrode appel.
Hoor, hoe het knapt en sist, straks wordt het opgedist!
Het spettert, het spattert, het knippert,
het knappert; de geelrode appel.
2.
Kom snel nu aangelopen, de oven gaat nu open!
Heb je je bordje al klaar? Pak je vork en eten maar!
Het spettert, het spattert, het knippert,
het knappert; de goudbruine appel.
Heb je je bordje al klaar? Pak je vork en eten maar!
Het spettert, het spattert, het knippert,
het knappert; de goudbruine appel.
3.
De appel is gebakken, wij prikken en wij prakken.
Hij is nu gaar en goed, vol met rozijnen zoet.
Het spettert, het spattert, het knippert,
het knappert; de knapp'rende appel.
Hij is nu gaar en goed, vol met rozijnen zoet.
Het spettert, het spattert, het knippert,
het knappert; de knapp'rende appel.
Schoorsteentje, rook! Keteltje, kook! Watertje, zing! Kattepoes, spring!
Kook ik en roer ik een heerlijke brij, kook ik een potje voor jou en voor mij,
van melk en suiker en boekweitemeel en daarover wat bruine kaneel!
Prrrt, prut-telt de brij!
Kook ik en roer ik een heerlijke brij, kook ik een potje voor jou en voor mij,
van melk en suiker en boekweitemeel en daarover wat bruine kaneel!
Prrrt, prut-telt de brij!
Lied • Appels plukken
Rode appels, gele appels, ’t is een lust voor ’t oog.
Rijp zijn alle, ’k wil ze pakken, maar ze hangen hoog.
Neem dan een kloek besluit, zoek gauw een mooie uit, maak met een lange stok een goeie buit!
Die daar, die lust ik graag, die stop ik in mijn maag. Kom jij maar gauw omlaag!
Rijp zijn alle, ’k wil ze pakken, maar ze hangen hoog.
Neem dan een kloek besluit, zoek gauw een mooie uit, maak met een lange stok een goeie buit!
Die daar, die lust ik graag, die stop ik in mijn maag. Kom jij maar gauw omlaag!
Lied • Bauernlied
1.
Manch' Samenkörnlein schlief, bis Sonnenschein es rief. Der Bauer kam auf's Feld und hat es wohlbestellt.
2.
Der Frost die Scholle brach, der Bauer egget nach. So wird die Erde fein, dass wachsen kann der Keim.
3.
Der Regen Segen bringt, manch Vöglein schon anstimmt. Die Erde ist bereit: o, komm nun, Frühlingszeit!
Lied • Speck und Ei
1.
Speck und Ei sind dabei; heute
kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
Und dann gehts schnipp-schnipp-schnipp
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
2.
Quark und Fett fürs Omelett;
heute kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
heute kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
Und dann gehts schnipp-schnipp-schnipp
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
3.
Stampf den Brei frisch und frei;
heute kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
heute kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
Und dann gehts schnipp-schnipp-schnipp
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
4.
Mixer dreht, Schaum entsteht;
heute kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
heute kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
Und dann gehts schnipp-schnipp-schnipp
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
5.
Mehl gesiebt, dass es stiebt;
heute kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
heute kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
Und dann gehts schnipp-schnipp-schnipp
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
6.
Muss mich quäl'n, Zwiebeln schäl'n;
heute kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
heute kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
Und dann gehts schnipp-schnipp-schnipp
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
7.
Abgewischt, aufgetischt;
heute kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
heute kochen wir ein Essen.
Ich bin Koch, du bist Koch,
binden wir die Schürze um.
Und dann gehts schnipp-schnipp-schnipp
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.
und schütt-schütt-schütt,
und schmeck-schmeck-schmeck,
und umrühren und schnipp-schnipp-schnipp,
und schütt-schütt-schütt und Petersilie drauf.