Al wat groeit in licht en lucht, het sluimert nog in donk're grond. donkre donkere
Bewegend nog en geen gerucht is hoorbaar in het rond.
Nog zijn verstopt hun vorm en kleur. De lucht is koud, nog zonder geur.
Toch is er soms iets voelbaar al van wat straks zichtbaar worden zal.
Bibliotheek
Canons
Liederen kleuters
Liederen klas 1
Liederen klas 2
Liederen klas 3
Liederen klas 4
Liederen klas 5
Liederen klas 6
Liederen klas 7
Liederen - jaarfeesten
Liederen - thema's
Meerstemmig
Helioskampen
Auteurs
De 25 favorieten van ...
Ademhaling
Articulatie
Brommers
Concentratie
Houding
Luisteren
Resonans
Stem losmaken
Kinderen met zangproblemen
Lied • Alle, psallite cum, luia - 3st
Alleluia, psallite cum luia cum luya
Alle concrepando psallite
cum alle corde voto Deo
tot psallite cum,
Alle concrepando psallite
cum alle corde voto Deo
tot psallite cum,
Lied • Amaibu
Lied • Andra moi ennepe, Mousa (1)
Andra moi ennepe, Mousa,
polutropon hos mala polla planghte,
Mousa, Mousa, Mousa.
polutropon hos mala polla planghte,
Mousa, Mousa, Mousa.
Lied • Andra moi ennepe, Mousa (2)
Andra moi ennepe, Mousa,
polutropon hos mala polla planghte,
Mousa, Mousa, Mousa.
polutropon hos mala polla planghte,
Mousa, Mousa, Mousa.
Lied • Ani ma'amin
Ani ma'amin, ani ma'amin, ani ma'amin,
be'emuna shlema, beviat hamashiakh!
Veaf 'al pi sheyitmameha, im kol ze, ani ma'amin!
Im kol ze akhake lo, bekhol yom sheyavo.
Ani ma'amin!
be'emuna shlema, beviat hamashiakh!
Veaf 'al pi sheyitmameha, im kol ze, ani ma'amin!
Im kol ze akhake lo, bekhol yom sheyavo.
Ani ma'amin!
Lied • Aus dem Morgentor
1.
Aus dem Morgentor tritt der Tag hervor,
alles Dunkel lässt er schwinden,
weckt mit seinem Licht uns're Zuversicht,
dass wir unverzagt ins Leben finden.
alles Dunkel lässt er schwinden,
weckt mit seinem Licht uns're Zuversicht,
dass wir unverzagt ins Leben finden.
2.
Hell von seiner Spur wird nun alle Flur,
leuchten lässt der Tag die Erde.
Lasst uns danken ihm, der voll Glanz erschien,
dass es heller auch im Herzen werde!
leuchten lässt der Tag die Erde.
Lasst uns danken ihm, der voll Glanz erschien,
dass es heller auch im Herzen werde!
3.
Was der neue Tag uns auch bringen mag,
auf zur Sonne lässt uns schauen?
Sie steht überm Haus, sie bleibt niemals aus,
auf die Sonnen können wir vertrauen.
auf zur Sonne lässt uns schauen?
Sie steht überm Haus, sie bleibt niemals aus,
auf die Sonnen können wir vertrauen.
Lied • Aus tiefer Not
1.
Aus tiefer Not schrei ich zu dir, Herr Gott, erhör mein Rufen;
dein gnädig Ohr' neig her zu mir und meiner Bitt sie öffne!
Denn so du willt das sehen an, was Sünd und Unrecht ist getan,
wer kann, Herr, vor dir bleiben?
dein gnädig Ohr' neig her zu mir und meiner Bitt sie öffne!
Denn so du willt das sehen an, was Sünd und Unrecht ist getan,
wer kann, Herr, vor dir bleiben?
2.
Bei dir gilt nichts denn Gnad' und Gunst die Sünde zu vergeben;
es ist doch unser Tun umsonst, auch in dem besten Leben.
Vor dir Niemand sich rühmen kann, des muss dich fürchten jedermann und deiner Gnade leben.
es ist doch unser Tun umsonst, auch in dem besten Leben.
Vor dir Niemand sich rühmen kann, des muss dich fürchten jedermann und deiner Gnade leben.
3.
Darum auf Gott will hoffen ich, auf mein Verdienst nicht bauen;
auf ihn mein Herz soll lassen sich und seiner Güte trauen.
Die mir zusagt sein wertes Wort, das ist mein Trost und treuer Hort
des will ich allzeit harren.
auf ihn mein Herz soll lassen sich und seiner Güte trauen.
Die mir zusagt sein wertes Wort, das ist mein Trost und treuer Hort
des will ich allzeit harren.
4.
Und ob es währt bis in die Nacht und wieder an den Morgen,
doch soll mein Herz an Gottes Macht verzweifeln nicht noch sorgen.
So thu' Israel rechter Art, der aus dem Geist erzeuget ward
und seines Gott's erharre.
doch soll mein Herz an Gottes Macht verzweifeln nicht noch sorgen.
So thu' Israel rechter Art, der aus dem Geist erzeuget ward
und seines Gott's erharre.
5.
Ob bei uns ist der Sünden viel, bei Gott ist viel mehr Gnade;
sein' Hand zu helfen hat kein Ziel, wie groß auch sei der Schade.
Er ist allein der gute Hirt der Israel erlösen wird
aus seinen Sünden allen.
sein' Hand zu helfen hat kein Ziel, wie groß auch sei der Schade.
Er ist allein der gute Hirt der Israel erlösen wird
aus seinen Sünden allen.
Lied • Ave maris stella
Lied • Aye kerunene (1)
Lied • Bij de bron op het plein
1.
Bij de bron op het plein staat een boom.
Hij wordt groen, hij wordt geel, hij is schoon.
Bij zijn kruin woont een vogel, die altijd zingt.
En de boom, die zingt mee in de wind.
Hij wordt groen, hij wordt geel, hij is schoon.
Bij zijn kruin woont een vogel, die altijd zingt.
En de boom, die zingt mee in de wind.
2.
Op het plein rond de boom dansen wij,
linkervoet, rechtervoet, in de rij.
En de vogel, die danst in de takken mee.
Eén-twee-drie, één-twee-drie, één-twee-drie.
linkervoet, rechtervoet, in de rij.
En de vogel, die danst in de takken mee.
Eén-twee-drie, één-twee-drie, één-twee-drie.
Lied • Blin' man stood on de way an' cried (1)
1.
Blin' man stood on de way an' cried. 2x
Cryin': "Oh, Lawd, show me de way!"
Blin' man stood on de way an' cried.
Cryin': "Oh, Lawd, show me de way!"
Blin' man stood on de way an' cried.
2.
Cryin': "Help me, oh, Lawd, if you please!" 2x
Cryin': "Oh, Lawd, show me de way!"
Blin' man stood on de way an' cried.
Cryin': "Oh, Lawd, show me de way!"
Blin' man stood on de way an' cried.
3.
When I was a sinner, I stood on de way an' cried. 2x
Cryin': "Oh, Lawd, show me de way!"
Blin' man stood on de way an' cried.
Cryin': "Oh, Lawd, show me de way!"
Blin' man stood on de way an' cried.
Lied • Chant de la Saint Martin
Seigneur Saint Martin, mon cœur t’acceuille aujourd’hui.coeur
Tes blés sont moissonnés, engrangés sont tois les fruits.
L’hiver est à la porte, obscure est la nuit.
Éclaire nous la route qui mène jusqu’à lui.
Tes blés sont moissonnés, engrangés sont tois les fruits.
L’hiver est à la porte, obscure est la nuit.
Éclaire nous la route qui mène jusqu’à lui.
Lied • De aarde rust in deze tijd
1.
De aarde rust in deze tijd.De lucht is klaar, de hemel wijd;
stil gaan de dagen om, bedekt met sneeuw, bedekt met rijp, klinkt uit de diepte: kom.
stil gaan de dagen om, bedekt met sneeuw, bedekt met rijp, klinkt uit de diepte: kom.
2.
Wordt wakker in het aarderijk, wordt helder als kristal gelijk;
bedachtzaam vieren wij, hoe eens van liefde en geduld, duister door licht is vervuld.
bedachtzaam vieren wij, hoe eens van liefde en geduld, duister door licht is vervuld.
Lied • De dagen van de week (1)
1.
Zondag, zondag is de eerste dag.
De zondag staat aan het begin en brengt ons rust en nieuwe zin.
De zondag staat aan het begin en brengt ons rust en nieuwe zin.
2.
Maandag, maandag is de tweede dag.
De maandag gaan we weer van start, nog wat onwennig, niet zo hard.
De maandag gaan we weer van start, nog wat onwennig, niet zo hard.
3.
Dinsdag, dinsdag is de derde dag.
Op dinsdag komt de vaart erin, er wordt gewerkt met goede zin.
Op dinsdag komt de vaart erin, er wordt gewerkt met goede zin.
4.
Woensdag, woensdag is de vierde dag.
Op woensdag kijken we al terug, maar toch moeten we verder, vlug!
Op woensdag kijken we al terug, maar toch moeten we verder, vlug!
5.
Donderdag, donderdag is de vijfde dag.
Op donderdag is zwoegen heel gezond, wat begon dat wordt nu afgerond.
Op donderdag is zwoegen heel gezond, wat begon dat wordt nu afgerond.
6.
Vrijdag, vrijdag is de zesde dag.
Op vrijdag komt de rust eraan, nog even en we kunnen spelen gaan.
Op vrijdag komt de rust eraan, nog even en we kunnen spelen gaan.
7.
Zaterdag, zaterdag is de zevende dag.
Op zaterdag dan moet er niets, lekker gaan spelen of op de fiets.
Op zaterdag dan moet er niets, lekker gaan spelen of op de fiets.
Lied • De doedelzak
1.
Ik speel geen fluit of trompet, en ook geen basklarinet,
maar heel de buurt loopt te hoop als 'k met mijn doedelzak loop,
Want die maakt zo'n mooi gek geluid, een soort mekker-de-mek-geluid.
Of hoor: hij klaagt als de wind, die nooit een schuilhoek meer vindt.
maar heel de buurt loopt te hoop als 'k met mijn doedelzak loop,
Want die maakt zo'n mooi gek geluid, een soort mekker-de-mek-geluid.
Of hoor: hij klaagt als de wind, die nooit een schuilhoek meer vindt.
2.
Maar ach, mijn spel wordt men moe, 'k wil naar de Hooglanden toe,
om daar uit spelen te gaan al met een Schotse rok aan.
En dan luist'ren ze dag en nacht, hoe mijn doedelzak huilt of lacht.
Omdat geen Schot 't verveelt wanneer je doedelzak speelt.
om daar uit spelen te gaan al met een Schotse rok aan.
En dan luist'ren ze dag en nacht, hoe mijn doedelzak huilt of lacht.
Omdat geen Schot 't verveelt wanneer je doedelzak speelt.
Lied • De dronken zeeman
1.
Wat gaan we doen met de dronken zeeman, 3x
als de zon komt kijken?
als de zon komt kijken?
Eén, twee, trek op die zeilen, 3x
als de zon komt kijken!
als de zon komt kijken!
2.
Leg hem in de sloep totdat hij staan kan, 3x
als de zon komt kijken!
als de zon komt kijken!
Eén, twee, trek op die zeilen, 3x
als de zon komt kijken!
als de zon komt kijken!
3.
Hoor hem eens snurken als een varken, 3x
als de zon komt kijken!
als de zon komt kijken!
Eén, twee, trek op die zeilen, 3x
als de zon komt kijken!
als de zon komt kijken!
4.
Gooi een emmer water op de zeemanskater, 3x
als de zon komt kijken!
als de zon komt kijken!
Eén, twee, trek op die zeilen, 3x
als de zon komt kijken!
als de zon komt kijken!
5.
Hang hem aan de lijn in de wind te drogen, 3x
als de zon komt kijken!
als de zon komt kijken!
Eén, twee, trek op die zeilen, 3x
als de zon komt kijken!
als de zon komt kijken!
6.
Dat gaan we doen met de dronken zeeman, 3x
als de zon komt kijken!
als de zon komt kijken!
Eén, twee, trek op die zeilen, 3x
als de zon komt kijken!
als de zon komt kijken!
Lied • De paardendief
1.
Laslo Feher nam een paard uit de stallen van de waard.
Laslo, dief, paardendief, breng dat paard weer asjeblief!
Laslo, dief, paardendief, breng dat paard weer asjeblief!
2.
Laslo Feher zeer geducht, man en paard slaan op de vlucht.
Hé, kom aan, blijf niet staan, mannen vlug er achteraan.
Hé, kom aan, blijf niet staan, mannen vlug er achteraan.
3.
Jagend door het poestagras, hier de Donau, daar moeras.
Bliksemsnel, fors en fel, Laslo Feher in de knel.
Bliksemsnel, fors en fel, Laslo Feher in de knel.
4.
Laslo Feher nam een paard uit de stallen van de waard.
Laslo bang, naar ’t gevang, opgesloten levenslang.
Laslo bang, naar ’t gevang, opgesloten levenslang.
Lied • De schepping (1)
1.
Dichtbij of in de verte,
't is God die alles schiep:
het koren en de sterren,
het zand en de zee zo diep.
't is God die alles schiep:
het koren en de sterren,
het zand en de zee zo diep.
2.
Hij laat de zon verschijnen
en 's_nachts de witte maan.
Hij laat de winden waaien
en laat de wolken gaan.
en 's_nachts de witte maan.
Hij laat de winden waaien
en laat de wolken gaan.
3.
De planten en de dieren
ontstonden uit Gods hand,
en aan de mensen schonk
hij het heldere verstand.
ontstonden uit Gods hand,
en aan de mensen schonk
hij het heldere verstand.
4.
Daarmee kunnen wij eren
Gods schepping: plant en dier,
de bomen en de meren,
het land en de rivier.
Gods schepping: plant en dier,
de bomen en de meren,
het land en de rivier.
Lied • De sterren zijn de schapen
1.
De sterren zijn de schapen, de herder is de maan,
ze komen als we slapen door onze droom gegaan.
ze komen als we slapen door onze droom gegaan.
2.
We horen zachtjes blaten, de herder zingt zijn lied,
ze gaan niet langs de straten, want straten zijn er niet.
ze gaan niet langs de straten, want straten zijn er niet.
3.
De sterren zijn de lichten, ontstoken door de maan,
ze schijnen nu weer dicht en dan weer veraf te staan.
ze schijnen nu weer dicht en dan weer veraf te staan.
4.
Als hier de wolken doven, gaan ze vanzelf weer aan,
de sterren hoog daarboven, ontstoken door de maan.
de sterren hoog daarboven, ontstoken door de maan.
5.
De sterren zijn de bloemen, de maan is de tuinier,
we horen bijen zoemen al is 't zover van hier.
we horen bijen zoemen al is 't zover van hier.
6.
Maar als de sterren schijnen, dan valt de regen niet,
toch zie je géén verkwijnen, en ze verwelken niet.
toch zie je géén verkwijnen, en ze verwelken niet.
Lied • De wereld rust in dichte mist
De wereld rust in dichte mist, nog dromen wei en bomen,
maar als de nevel dan optrekt, geen wolkje nog het hemelsblauw bedekt,
dan kan de herfst zijn warme gouden kleuren laten stromen
maar als de nevel dan optrekt, geen wolkje nog het hemelsblauw bedekt,
dan kan de herfst zijn warme gouden kleuren laten stromen
Lied • De witte duif
1.
De witte duif vliegt door de lucht,
brengt gouden lichtglans op zijn vlucht.
Witte duif klein, witte duif rein.
brengt gouden lichtglans op zijn vlucht.
Witte duif klein, witte duif rein.
2.
Hij brengt een boodschap voor ons al,
die komt van de zon en 't gans heelal.
Witte duif klein, witte duif rein.
die komt van de zon en 't gans heelal.
Witte duif klein, witte duif rein.
3.
Laat ons hart licht en blijde zijn
en stralend als de zonneschijn.
Witte duif klein, witte duif rein.
en stralend als de zonneschijn.
Witte duif klein, witte duif rein.
Lied • De zaaier (2)
1.
Een zaaier ging uit om te zaaien,
hij zaaide zo wijd als de wind.
Zo wijd als de winden waaien,
waar niemand zijn oorsprong vindt.
hij zaaide zo wijd als de wind.
Zo wijd als de winden waaien,
waar niemand zijn oorsprong vindt.
2.
Een deel van het zaad ging verloren,
een deel van het zaad werd graan,
maar niemand weet van tevoren
de wegen die 't zaad zal gaan.
een deel van het zaad werd graan,
maar niemand weet van tevoren
de wegen die 't zaad zal gaan.
3.
Het wordt op de wegen vertreden,
het valt in een vruchteloos graf,
het sterft aan de doornen beneden,
aan de vogels van boven af.
het valt in een vruchteloos graf,
het sterft aan de doornen beneden,
aan de vogels van boven af.
4.
De lage, de hoge gevaren
bedreigen het kiemende graan,
maar soms kan het openbaren;
de zin van het aardse bestaan.
bedreigen het kiemende graan,
maar soms kan het openbaren;
de zin van het aardse bestaan.
5.
Er is geen verwachting van leven,
tenzij in de dood van het zaad;
we moeten de aarde vergeven
dat zij ons sterven laat.
tenzij in de dood van het zaad;
we moeten de aarde vergeven
dat zij ons sterven laat.
6.
O, zaaier ga uit om te zaaien,
de kiem waaruit leven ontstond,
zo wijd als de winden waaien
en maak ons tot moedergrond!
de kiem waaruit leven ontstond,
zo wijd als de winden waaien
en maak ons tot moedergrond!
Lied • De zomer is vergaan (1)
1.
De zomer, de zomer, de zomer is vergaan.
De laatste schoven op het veld,
de laatste bloemen zijn geteld.
O, zomer, o, zomer, gekomen en gegaan.
De laatste schoven op het veld,
de laatste bloemen zijn geteld.
O, zomer, o, zomer, gekomen en gegaan.
2.
De zomer, de zomer, de zomer is vergaan.
De zonnevogels vliegen zuid,
van lieverlee, hun lied is uit.
O, zomer, o, zomer, gekomen en gegaan.
De zonnevogels vliegen zuid,
van lieverlee, hun lied is uit.
O, zomer, o, zomer, gekomen en gegaan.
3.
De zomer, de zomer, de zomer is vergaan.
Ontsteek het vuur, het jaar wordt koud,
de wind gaat waaien door het woud.
O, zomer, o, zomer, gekomen en gegaan.
Ontsteek het vuur, het jaar wordt koud,
de wind gaat waaien door het woud.
O, zomer, o, zomer, gekomen en gegaan.
4.
De zomer, de zomer, de zomer is vergaan.
De najaarszon is bleek en moe,
de nevel dekt de avond toe.
O, zomer, o, zomer, gekomen en gegaan.
De najaarszon is bleek en moe,
de nevel dekt de avond toe.
O, zomer, o, zomer, gekomen en gegaan.