Abraham, Abraham,
verlaat je land, verlaat je stam! 2x
Abraham, je moet gaan wonen
in het land dat ik zal tonen.
Tel de sterren in de nacht,
zo wordt groot jouw nageslacht.
Abraham, Abraham,
verlaat je land, verlaat je stam!
Bibliotheek
Canons
Liederen kleuters
Liederen klas 1
Liederen klas 2
Liederen klas 3
Liederen klas 4
Liederen klas 5
Liederen klas 6
Liederen klas 7
Liederen - jaarfeesten
Liederen - thema's
Meerstemmig
Helioskampen
Auteurs
De 25 favorieten van ...
Ademhaling
Articulatie
Brommers
Concentratie
Houding
Luisteren
Resonans
Stem losmaken
Kinderen met zangproblemen
Lied • Abraham
1.
2.
Abraham, Abraham,
verlaat je land, verlaat je stam! 2x
Ik zal jou mijn zegen geven,
je geleiden allerwegen,
en de volkeren tezaâm
vinden zegen in jouw naam.
Abraham, Abraham,
verlaat je land, verlaat je stam!
verlaat je land, verlaat je stam! 2x
Ik zal jou mijn zegen geven,
je geleiden allerwegen,
en de volkeren tezaâm
vinden zegen in jouw naam.
Abraham, Abraham,
verlaat je land, verlaat je stam!
3.
Abraham, Abraham,
verlaat zijn land, verlaat zijn stam! 2x
Met een woord gaat hij het wagen.
Zonder verder iets te vragen
staat hij op en gaat op reis,
langs de weg die God hem wijst.
Abraham, Abraham,
verlaat zijn land, verlaat zijn stam!
verlaat zijn land, verlaat zijn stam! 2x
Met een woord gaat hij het wagen.
Zonder verder iets te vragen
staat hij op en gaat op reis,
langs de weg die God hem wijst.
Abraham, Abraham,
verlaat zijn land, verlaat zijn stam!
Lied • Als ik aan mijn werk wil gaan
1.
Als ik aan mijn werk wil gaan, Sint Michaël zie ik daar staan,
die mij tonen wil en wijzen waar ik moet beginnen met hamer en met ijzer.
die mij tonen wil en wijzen waar ik moet beginnen met hamer en met ijzer.
2.
Zien wij gouden zonnebaan, Sint Michaël zien wij daar gaan.
Met zijn lichtend sterrenzwaard trekt de hemelridder rond om de aard'.
om de aarde
Met zijn lichtend sterrenzwaard trekt de hemelridder rond om de aard'.
om de aarde
3.
Met dit zwaard en kruis gelijk, doorklieft hij 't aardkristallen rijk.
Deze schatten delven wij, Sint Michaël, sta ons terzij!
Deze schatten delven wij, Sint Michaël, sta ons terzij!
Lied • 'k Ben op weg naar de stal
'k Ben op weg naar de stal, de huizen zijn me te mooi.
Misschien dat ik dromen zal, als ik slapen durf in het hooi.
Misschien dat ik dromen zal, als ik slapen durf in het hooi.
1.
Ik zoek me een moeder die wacht, een vader die zwijgt en begrijpt.
Geduld is de vruchtbare nacht, waarin de Mensenzoon rijpt.
Geduld is de vruchtbare nacht, waarin de Mensenzoon rijpt.
'k Ben op weg naar de stal, de huizen zijn me te mooi.
Misschien dat ik dromen zal, als ik slapen durf in het hooi.
Misschien dat ik dromen zal, als ik slapen durf in het hooi.
2.
Ik groei in de slaap van een man, de pijn van een meisje dat bidt.
Behoedzamen horen ervan en herders stamelen dit.
Behoedzamen horen ervan en herders stamelen dit.
'k Ben op weg naar de stal, de huizen zijn me te mooi.
Misschien dat ik dromen zal, als ik slapen durf in het hooi.
Misschien dat ik dromen zal, als ik slapen durf in het hooi.
3.
En zomaar een kind met een fluit, een bedelaar boordevol lied.
Ze gaan er vannacht nog op uit, mijn Naam vergeten ze niet.
Ze gaan er vannacht nog op uit, mijn Naam vergeten ze niet.
'k Ben op weg naar de stal, de huizen zijn me te mooi.
Misschien dat ik dromen zal, als ik slapen durf in het hooi.
Misschien dat ik dromen zal, als ik slapen durf in het hooi.
Lied • Big black fly
It was an endless fight in the middle of the night; a big black fly with an awful sound was flying around and around; came close to my nose, to my head, drove me mad. I tried to kill, but it's flying still; so owing this fight I didn't sleep tonight.
Lied • Bijtje zoem
Bijtje zoem, vlieg van bloem naar bloem, jij hebt veel te doen.
Kleine bij, heb je ook wat honing zoet voor mij?
En leer mij ijverig te worden als een bij.
't Bijtje zei: proef maar, 't smaakt je vast heel goed,
edel is de honing, glanzend goud en zoet.
Laat alles wat jij zegt ook klaar en helder zijn,
ja honing is helder, zuiver en zo rein.
Zoemezoemezoem, bijtje 'k dank je duizend keer,
kom je vlug eens weer?
Kleine bij, heb je ook wat honing zoet voor mij?
En leer mij ijverig te worden als een bij.
't Bijtje zei: proef maar, 't smaakt je vast heel goed,
edel is de honing, glanzend goud en zoet.
Laat alles wat jij zegt ook klaar en helder zijn,
ja honing is helder, zuiver en zo rein.
Zoemezoemezoem, bijtje 'k dank je duizend keer,
kom je vlug eens weer?
Lied • Child in the manger
1.
Child in the manger, Infant of Mary,
outcast and stranger, Lord of all.
Child who inherits all our transgressions,
all our demerits on him fall.
outcast and stranger, Lord of all.
Child who inherits all our transgressions,
all our demerits on him fall.
2.
Once the most holy Child of salvation
gently and lowly lived below;
now as our glorious mighty Redeemer,
see him victorious o'er each foe.
gently and lowly lived below;
now as our glorious mighty Redeemer,
see him victorious o'er each foe.
3.
Prophets foretold him, infant of wonder;
angels behold him on his throne;
worthy our Savior of all our praises;
happy forever are his own.
angels behold him on his throne;
worthy our Savior of all our praises;
happy forever are his own.
Lied • Christum wir sollen loben schon
Christum wir sollen loben schon, der reinen Magd Marien Sohn,
so weit die liebe Sonne leucht und aller Welt ein Ende reicht.
so weit die liebe Sonne leucht und aller Welt ein Ende reicht.
Lied • Daar kwamen drie koningen (3)
1.
Daar kwamen drie koningen met een ster; zij kwamen van bij en zij kwamen van ver.
2.
Zij kwamen de hoge berg opgegaan; zij vonden de sterre daar stille staan.
3.
Wel sterre, gij moet er zo stille niet staan, gij moet er met ons naar Bethlehem gaan!
4.
Naar Bethlehem binnen die schone stad, waar Maria met haar klein Kindeke zat.
Lied • Daar nu het feest van Pasen is (1)
1.
Daar nu het feest van Pasen is, Halleluja,
wij zingen van den Heer Jesu Christ, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
wij zingen van den Heer Jesu Christ, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
2.
Halleluja, wij heffen 't aan, Halleluja,
de Heer is waarlijk opgestaan, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
de Heer is waarlijk opgestaan, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
3.
En waar ik ga en waar ik sta, Halleluja,
mijn ziele zingt Halleluja, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
mijn ziele zingt Halleluja, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
4.
Dit is de grote blijde dag, Halleluja,
die David in zijn droom voorzag, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
die David in zijn droom voorzag, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
5.
Die stervend ons het leven gaf, Halleluja,
verrees in glorie uit het graf, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
verrees in glorie uit het graf, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
6.
Die wonden rood, hoe heerlijk thans, Halleluja,
gelijken maan- en sterrenglans, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
gelijken maan- en sterrenglans, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
7.
De zijde met een lans doorboord, Halleluja,
doet denken aan de hemelpoort, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
doet denken aan de hemelpoort, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
8.
De kroon van doornen scherp en zwaar, Halleluja,
zal ons beschermen in gevaar, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
zal ons beschermen in gevaar, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
9.
Of nu de Satan raast en tiert, Halleluja,
de leeuw uit Juda zegeviert, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
de leeuw uit Juda zegeviert, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
Lied • Daar rijdt door de avond (1)
1.
Daar rijdt door de avond een ridder te paard.
Zo wijd hangt zijn mantel, tot over zijn zwaard.
't Is ridder Sint Maarten op weg naar de stad.
Zo wijd hangt zijn mantel, tot over zijn zwaard.
't Is ridder Sint Maarten op weg naar de stad.
Soldaat van de koning met God in zijn hart. 2x
2.
Een bedelaar ziet hem, luid roept hij hem aan:
"O, Maarten, heb medelij en blijf bij mij staan!"
Wat doet nu Sint Maarten op weg naar de stad?
"O, Maarten, heb medelij en blijf bij mij staan!"
Wat doet nu Sint Maarten op weg naar de stad?
Soldaat van de koning met God in zijn hart. 2x
3.
Hij heeft niets te geven, geen geld en geen brood.
Hij heeft slechts zijn mantel, die wijd is en groot.
Wat doet nu Sint Maarten op weg naar de stad?
Hij heeft slechts zijn mantel, die wijd is en groot.
Wat doet nu Sint Maarten op weg naar de stad?
Soldaat van de koning met God in zijn hart. 2x
4.
Hij snijdt nu zijn mantel in tweeën uiteen.
De helft krijgt de bedelaar, heel warm om zich heen.
En voort rijdt Sint Maarten op weg naar de stad.
De helft krijgt de bedelaar, heel warm om zich heen.
En voort rijdt Sint Maarten op weg naar de stad.
Soldaat van de koning met God in zijn hart. 2x
5.
En ’s nachts heeft Sint Maarten een groots droomgezicht.
Hij ziet daar de bedelaar in ’t hemelse licht.
En dan weet Sint Maarten wie kruiste zijn pad:
zijn God en zijn koning, die leeft in zijn hart.
Soldaat van de koning met God in zijn hart.
Hij ziet daar de bedelaar in ’t hemelse licht.
En dan weet Sint Maarten wie kruiste zijn pad:
zijn God en zijn koning, die leeft in zijn hart.
Soldaat van de koning met God in zijn hart.
Lied • David en Goliath
1.
Goliath is een ware reus, groot is zijn lichaam, woest is zijn stem, sidderend hoort men hem vloeken. Niemand durft er te strijden met hem.
Goliath doet het volk veel verdriet. Ieder is bang, maar David toch niet.
2.
Herderszoon David kent geen angst. Klein is zijn lichaam, zacht is zijn stem, zingende hoedt hij zijn schapen. Niemand herkent er de held in hem.
Goliath doet het volk veel verdriet. Ieder is bang, maar David toch niet.
3.
Goliath rekt zich weer eens uit, groot is zijn kracht en klein zijn verstand. Bulderend roept hij tot strijd op. David nadert, een steen in zijn hand.
Goliath doet het volk veel verdriet. Ieder is bang, maar David toch niet.
4.
Herderszoon David kijkt omhoog, fel is het zonlicht, groot is zijn moed, David richt nu zijn wapen. Neer valt de reus, de steen trof hem goed.
Goliath doet het volk veel verdriet. Ieder is bang, maar David toch niet.
Lied • De bomen zijn kaal
De bomen zijn kaal en donker de dagen, november is het nu.
De stormwinden jagen met striemende vlagen, november is het nu.
Maar hoe donker de dagen ook zijn, hoe de stormwind ook jaagt door de bomen:
het stille licht van Advent zal in december komen.
De stormwinden jagen met striemende vlagen, november is het nu.
Maar hoe donker de dagen ook zijn, hoe de stormwind ook jaagt door de bomen:
het stille licht van Advent zal in december komen.
Lied • De krekel, kri...kri...
De krekel kri...kri... hij zingt de hele dag zijn lied.
Waarom met werken je plagen, moe worden zuchten en klagen?
's Zomers tussen het groene gras,
in de zonneschijn roept de krekel wel uren lang: wat is het leven fijn!
Waarom met werken je plagen, moe worden zuchten en klagen?
's Zomers tussen het groene gras,
in de zonneschijn roept de krekel wel uren lang: wat is het leven fijn!
Lied • De oude, wijze man
De oude, wijze man zat in stilte toen hij bij de koning kwam.
Hij was wijs, gaf hem raad: hoedt u voor het eiland dat u na een jaar wacht.
Hij was wijs, gaf hem raad: hoedt u voor het eiland dat u na een jaar wacht.
Lied • De paardenbloem
1.
De zon heeft louter goud gestrooid over de groene wei.
De wei heeft zich met lichtjes getooid, zonnetjes geel en blij.
Weidezonnetje, stralenbloem, gouden daaldertje, paardenbloem.
De wei heeft zich met lichtjes getooid, zonnetjes geel en blij.
Weidezonnetje, stralenbloem, gouden daaldertje, paardenbloem.
2.
De maan legt zachte zilverschijn over de groene wei,
de zilvergrijze pluiskopjes zijn bolletjes zacht als zij.
Weidekaarsje, manebloem, zilverbolletje, paardenbloem.
de zilvergrijze pluiskopjes zijn bolletjes zacht als zij.
Weidekaarsje, manebloem, zilverbolletje, paardenbloem.
3.
- Sterretjes zweven licht en hoog over de groene wei,
het windje blaast z'in wijde boog, kaalkopje laat ze vrij.
Weidevliegertje, zwevebloem, sterrenstrooiertje, paardenbloem.
het windje blaast z'in wijde boog, kaalkopje laat ze vrij.
Weidevliegertje, zwevebloem, sterrenstrooiertje, paardenbloem.
Lied • De sneeuwjacht
1.
De sneeuwjacht over de velden joeg
en snijdend was de kou.
Martinus een rode mantel droeg,
die hem beschermen zou.
en snijdend was de kou.
Martinus een rode mantel droeg,
die hem beschermen zou.
2.
Ter stadspoort reed Martinus uit,
gezeten op zijn ros.
Hij hoorde toen een zacht geluid;
een stem sprak uit de poort:
gezeten op zijn ros.
Hij hoorde toen een zacht geluid;
een stem sprak uit de poort:
3.
"Ach, heer, de bittere honger knaagt.
Ik sterf hier van de kou.
Van de rijkdom, here, die gij draagt
een weinig schenken zou."
Ik sterf hier van de kou.
Van de rijkdom, here, die gij draagt
een weinig schenken zou."
4.
Martinus toen zijn mantel nam
en met zijn scherpe zwaard
sneed hij de mantel middendoor,
en schonk de bedelaar.
en met zijn scherpe zwaard
sneed hij de mantel middendoor,
en schonk de bedelaar.
5.
Des 's nachts had hij een droomgezicht:
hij zag de bedelaar,
maar stralend nu in_'t heldere licht;
God's Zoon verscheen hem daar.
hij zag de bedelaar,
maar stralend nu in_'t heldere licht;
God's Zoon verscheen hem daar.
Lied • De sneeuwpop en de zon
1.
De warme zon straalt met nieuw kracht
uit het zuiden, uit het zuiden.
De sneeuwpop zucht, want hij wordt zo zacht,
zie hem pruilen, zie hem pruilen.
Zijn witte rijk wordt een luchtkasteel,
hij ergert zich daarom al groen en geel,
zie hem huilen, zie hem huilen.
uit het zuiden, uit het zuiden.
De sneeuwpop zucht, want hij wordt zo zacht,
zie hem pruilen, zie hem pruilen.
Zijn witte rijk wordt een luchtkasteel,
hij ergert zich daarom al groen en geel,
zie hem huilen, zie hem huilen.
2.
Ach, sneeuwmeneer ook al ben je mooi,
jij moet wijken, jij moet wijken.
Je winterpak wordt een modderpoel,
moet je kijken, moet je kijken.
De leeuwerik kwinkeleert in 't rond:
"Waar is die man die hier zo statig stond,
hij moet wijken, hij moet wijken."
jij moet wijken, jij moet wijken.
Je winterpak wordt een modderpoel,
moet je kijken, moet je kijken.
De leeuwerik kwinkeleert in 't rond:
"Waar is die man die hier zo statig stond,
hij moet wijken, hij moet wijken."
3.
De zwarte raaf roept zo hard hij kan,
in de bomen, in de bomen:
"Die man mag weg en de lentedag
mag nu komen, mag nu komen."
De kraai kan kraaien zoals je hoor.
De zwaluw is van 't zuiden hier in noord
aangekomen, aangekomen.
in de bomen, in de bomen:
"Die man mag weg en de lentedag
mag nu komen, mag nu komen."
De kraai kan kraaien zoals je hoor.
De zwaluw is van 't zuiden hier in noord
aangekomen, aangekomen.
4.
Het beekje stroomt langs de waterkant,
moet je kijken, moet je kijken.
Waar eens de sneeuwpop heel stoer en stram
stond te prijken, stond te prijken.
Daar groeien bloempjes een duizendtal.
De koeien mogen straks ook uit de stal
buiten kijken, buiten kijken
moet je kijken, moet je kijken.
Waar eens de sneeuwpop heel stoer en stram
stond te prijken, stond te prijken.
Daar groeien bloempjes een duizendtal.
De koeien mogen straks ook uit de stal
buiten kijken, buiten kijken
Lied • De sterren zijn de schapen
1.
De sterren zijn de schapen, de herder is de maan,
ze komen als we slapen door onze droom gegaan.
ze komen als we slapen door onze droom gegaan.
2.
We horen zachtjes blaten, de herder zingt zijn lied,
ze gaan niet langs de straten, want straten zijn er niet.
ze gaan niet langs de straten, want straten zijn er niet.
3.
De sterren zijn de lichten, ontstoken door de maan,
ze schijnen nu weer dicht en dan weer veraf te staan.
ze schijnen nu weer dicht en dan weer veraf te staan.
4.
Als hier de wolken doven, gaan ze vanzelf weer aan,
de sterren hoog daarboven, ontstoken door de maan.
de sterren hoog daarboven, ontstoken door de maan.
5.
De sterren zijn de bloemen, de maan is de tuinier,
we horen bijen zoemen al is 't zover van hier.
we horen bijen zoemen al is 't zover van hier.
6.
Maar als de sterren schijnen, dan valt de regen niet,
toch zie je géén verkwijnen, en ze verwelken niet.
toch zie je géén verkwijnen, en ze verwelken niet.
Lied • De winter heeft wijd en zijd
1.
De winter heeft wijd en zijd, de aarde een bed gespreid,
Heeft gras en boom in ’t koele dons ter rust’ gevlijd.
Heeft gras en boom in ’t koele dons ter rust’ gevlijd.
2.
Op kale twijgen zacht een kussentje ligt, en wacht.
En wortels voegen zich héél diep onder die vacht.
En wortels voegen zich héél diep onder die vacht.
3.
De sneeuwvlok, zacht gedaald, het wachtende zaad omstraalt,
dat niet te snel, in veld en woud, de kiem ontwaakt.
dat niet te snel, in veld en woud, de kiem ontwaakt.
Lied • De witte duif
1.
De witte duif vliegt door de lucht,
brengt gouden lichtglans op zijn vlucht.
Witte duif klein, witte duif rein.
brengt gouden lichtglans op zijn vlucht.
Witte duif klein, witte duif rein.
2.
Hij brengt een boodschap voor ons al,
die komt van de zon en 't gans heelal.
Witte duif klein, witte duif rein.
die komt van de zon en 't gans heelal.
Witte duif klein, witte duif rein.
3.
Laat ons hart licht en blijde zijn
en stralend als de zonneschijn.
Witte duif klein, witte duif rein.
en stralend als de zonneschijn.
Witte duif klein, witte duif rein.
Lied • De witte, warme wol
1.
De witte, warme wol van 't schaap gaan wij nu scheren.
Wij scheren alle wol, wij scheren manden vol.
Het schaapje zacht, dat wordt door ons geschoren.
Het schaapje zacht, dat geeft zijn warme vacht.
Wij scheren alle wol, wij scheren manden vol.
Het schaapje zacht, dat wordt door ons geschoren.
Het schaapje zacht, dat geeft zijn warme vacht.
2.
De witte, warme wol van 't schaap gaan wij nu wassen.
Wij wassen armenvol en brandschoon wordt de wol.
Van spetter spat, in 't water gaan wij wassen.
Van spetter spat, en alles wordt nu nat.
Wij wassen armenvol en brandschoon wordt de wol.
Van spetter spat, in 't water gaan wij wassen.
Van spetter spat, en alles wordt nu nat.
3.
De schone schapenwol die gaan wij samen kaarden.
Wij kaarden alle wol, wij kaarden manden vol.
Gekamd, gekaard, wij kammen en wij kaarden.
Gekamd, gekaard, een lange witte baard.
Wij kaarden alle wol, wij kaarden manden vol.
Gekamd, gekaard, wij kammen en wij kaarden.
Gekamd, gekaard, een lange witte baard.
4.
De witte, warme wol van 't schaap gaan wij nu spinnen.
Wij spinnen alle wol, wij spinnen kluwens vol.
Van draaie-draad, het spinnenwiel moet draaien.
Van draaie-draad, een hele lange draad.
Wij spinnen alle wol, wij spinnen kluwens vol.
Van draaie-draad, het spinnenwiel moet draaien.
Van draaie-draad, een hele lange draad.
5.
De witte, warme wol van 't schaap gaan wij verkopen.
Verkopen manden vol, met bollen warme wol.
Zie hier, zie hier, die wol die zal je sieren.
Zie hier, zie hier, ga breien met plezier.
Verkopen manden vol, met bollen warme wol.
Zie hier, zie hier, die wol die zal je sieren.
Zie hier, zie hier, ga breien met plezier.
6.
De schapen in de wei, de schapen op de heide,
die geven blij en vrij, de wol voor jou en mij.
Zo zongen wij voor schapen op de heide.
Zo zongen wij voor schapen in de wei.
die geven blij en vrij, de wol voor jou en mij.
Zo zongen wij voor schapen op de heide.
Zo zongen wij voor schapen in de wei.
Lied • Doortocht door de Rode Zee
1.
Mozes is sterk, en hij leidt alle mensen;
gezamenlijk trekken zij door de woestijn.
Farao's leger nu snel achtervolgt hen;
de voorsprong van Mozes' volk wordt wel erg klein
gezamenlijk trekken zij door de woestijn.
Farao's leger nu snel achtervolgt hen;
de voorsprong van Mozes' volk wordt wel erg klein
2.
Mozes, hij vraagt Jahweh hen te helpen;
hij heft zijn staf en de golfslag wijkt.
Daar ligt in_'t zonlicht een pad door de golven;
de kracht van Jahweh heeft zich voor hen bereid.
hij heft zijn staf en de golfslag wijkt.
Daar ligt in_'t zonlicht een pad door de golven;
de kracht van Jahweh heeft zich voor hen bereid.
3.
Farao's leger komt bij het water,
maar Mozes is reeds aan de overkant.
Paarden met ruiters stormen naar voren;
dan sluit de zee zich weer door Godes hand.
maar Mozes is reeds aan de overkant.
Paarden met ruiters stormen naar voren;
dan sluit de zee zich weer door Godes hand.
Lied • Een kind geboren in Bethlehem (1)
1.
Een kind geboren in Bethlehem, verblijdt u alle, Jeruzalem.
Amor, amor, amor, amor, amor, quam dulcis est amor!
2.
Toen Gabriël de engel kwam, die jonkvrouwe reine den Zone gewan.
Amor, amor, amor, amor, amor, quam dulcis est amor!
3.
Zij legde Hem in een kribbekijn, des eeuwigen Vaders Kindekijn.
Amor, amor, amor, amor, amor, quam dulcis est amor!
4.
Drie koningen kwamen uit Oostenland en brachten dat Kindekijn offerand.
Amor, amor, amor, amor, amor, quam dulcis est amor!
5.
Zij gingen daar te samen in, zij groetten dat nieuwe Kindekijn.
Amor, amor, amor, amor, amor, quam dulcis est amor!
6.
Die engelen zongen toentertijd die herderkens waren zeer verblijd.
Amor, amor, amor, amor, amor, quam dulcis est amor!
7.
Al met die engelen willen wij zingen en laten onz' harten in vreugde springen.
dorisch
dorisch
Amor, amor, amor, amor, amor, quam dulcis est amor!
Lied • Eens zal het zijn, dat sterrenkoor
1.
Eens zal het zijn, dat sterrenkoor
breekt er de doodstille duisternis door,
en j'in het licht een engel ziet: "Mensen, vreest niet!"
breekt er de doodstille duisternis door,
en j'in het licht een engel ziet: "Mensen, vreest niet!"
2.
Mocht het geschiên dat wij zien,
in sterrenglans onze weg verder zien,
dan is ons hart, hoewel haast blind, hoopvol gezind.
in sterrenglans onze weg verder zien,
dan is ons hart, hoewel haast blind, hoopvol gezind.