De krekel kri...kri... hij zingt de hele dag zijn lied.
Waarom met werken je plagen, moe worden zuchten en klagen?
's Zomers tussen het groene gras,
in de zonneschijn roept de krekel wel uren lang: wat is het leven fijn!
Bibliotheek
Canons
Liederen kleuters
Liederen klas 1
Liederen klas 2
Liederen klas 3
Liederen klas 4
Liederen klas 5
Liederen klas 6
Liederen klas 7
Liederen - jaarfeesten
Liederen - thema's
Meerstemmig
Helioskampen
Auteurs
De 25 favorieten van ...
Ademhaling
Articulatie
Brommers
Concentratie
Houding
Luisteren
Resonans
Stem losmaken
Kinderen met zangproblemen
Lied • De krekel, kri...kri...
Lied • De sneeuwjacht
1.
De sneeuwjacht over de velden joeg
en snijdend was de kou.
Martinus een rode mantel droeg,
die hem beschermen zou.
en snijdend was de kou.
Martinus een rode mantel droeg,
die hem beschermen zou.
2.
Ter stadspoort reed Martinus uit,
gezeten op zijn ros.
Hij hoorde toen een zacht geluid;
een stem sprak uit de poort:
gezeten op zijn ros.
Hij hoorde toen een zacht geluid;
een stem sprak uit de poort:
3.
"Ach, heer, de bittere honger knaagt.
Ik sterf hier van de kou.
Van de rijkdom, here, die gij draagt
een weinig schenken zou."
Ik sterf hier van de kou.
Van de rijkdom, here, die gij draagt
een weinig schenken zou."
4.
Martinus toen zijn mantel nam
en met zijn scherpe zwaard
sneed hij de mantel middendoor,
en schonk de bedelaar.
en met zijn scherpe zwaard
sneed hij de mantel middendoor,
en schonk de bedelaar.
5.
Des 's nachts had hij een droomgezicht:
hij zag de bedelaar,
maar stralend nu in_'t heldere licht;
God's Zoon verscheen hem daar.
hij zag de bedelaar,
maar stralend nu in_'t heldere licht;
God's Zoon verscheen hem daar.
Lied • The first Nowell (2)
1.
The first Nowell the angel did say was to certain poor shepherds in fields as they lay.
In fields where they lay keeping their sheep, in a cold winter's night that was so deep.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
In fields where they lay keeping their sheep, in a cold winter's night that was so deep.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
2.
They looked up and saw a star shining in the east, beyond them far.
And to the earth it gave great light and so it continued both day and night.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
And to the earth it gave great light and so it continued both day and night.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
3.
And by the light of that same star three wise men came from the country far.
To seek for a King was their intent and to follow the star wherever it went.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
To seek for a King was their intent and to follow the star wherever it went.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
4.
This star drew nigh to the North West; o'er Bethlehem it took it's rest.
And there it did both stop and stay, right over the place where Jesus lay.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
And there it did both stop and stay, right over the place where Jesus lay.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
5.
Then did they know assuredly within that house, the King did lie.
One entered in then for to see and found the babe in poverty.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
One entered in then for to see and found the babe in poverty.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
6.
Then entered in those wise men three, fell reverently upon their knee
and offered there, in his presence, their gold and myrrh and frankincense.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
and offered there, in his presence, their gold and myrrh and frankincense.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
7.
Between an ox stall and an ass, this child truly there born he was.
For want of clothing they did him lay all in a manger, among the hay.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
For want of clothing they did him lay all in a manger, among the hay.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
8.
Then let us all with one accord sing praises to our heavenly Lord,
that hath made heaven and earth of nought and with his blood mankind has bought.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
that hath made heaven and earth of nought and with his blood mankind has bought.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
9.
If we in our time shall do well, we shall be free from death and hell.
For God hath prepared for us all a resting place in general.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
For God hath prepared for us all a resting place in general.
Nowell, Nowell, Nowell, Nowell, born is the King of Israel.
Lied • Vlug, vlug, vlindertje
1.
"Vlug, vlindertje, waar vlieg je heen?"
"Ik vlieg naar de zon en ik groet je meteen."
"Ik vlieg naar de zon en ik groet je meteen."
2.
"Vlug, vlindertje, met vleugels van dons,
breng dan aan de zon ook een groetje van ons!"
breng dan aan de zon ook een groetje van ons!"
Lied • Nu is het de zomertijd
Nu is het de zomertijd en iedereen is zo verblijd.
Spoedig komt het grote vuur dat branden zal in 't avonduur. het avonduur
Johannesnacht komt spoedig aan, dan glanst de grote ronde maan, zomertijd, zomertijd, iedereen is zo verblijd!
Spoedig komt het grote vuur dat branden zal in 't avonduur. het avonduur
Johannesnacht komt spoedig aan, dan glanst de grote ronde maan, zomertijd, zomertijd, iedereen is zo verblijd!
Lied • Forellen en waternimfen
Vlugge forellen schieten en snellen
blij door de heldere bronwater wellen.
De nimfen in de waterval zij spelen met een bal,
het parelt en schuimt, het spattert en springt, weerklinkt en zingt: wie vangt hem gauw, voor jou!
Vlugge forellen schieten en snellen
blij door de heldere bronwater wellen.
blij door de heldere bronwater wellen.
De nimfen in de waterval zij spelen met een bal,
het parelt en schuimt, het spattert en springt, weerklinkt en zingt: wie vangt hem gauw, voor jou!
Vlugge forellen schieten en snellen
blij door de heldere bronwater wellen.
Lied • Stil nu! (1)
Stil nu, stil nu, maak nu geen gerucht!
Stil nu, stil nu, ’t ruist al door de lucht!
’t Wonder komt heel zachtjes aan;
’t Kerstkind wil hier binnengaan.
Stil nu, stil nu, ’t ruist al door de lucht!
’t Wonder komt heel zachtjes aan;
’t Kerstkind wil hier binnengaan.
Lied • Christus de Heer is opgestaan
Christus de Heer is opgestaan, van de dood verrezen!
’s Vijands macht is tenietgedaan, wilt nu vrolijk wezen, God vrezen en blijde zijn.
Christus zal ons verlosser zijn: Kyrieleis!
’s Vijands macht is tenietgedaan, wilt nu vrolijk wezen, God vrezen en blijde zijn.
Christus zal ons verlosser zijn: Kyrieleis!
Lied • She'll be coming 'round the mountain (1)
1.
She'll be coming 'round the mountain when she comes, (Toot, toot!) 2x
she'll be coming 'round the mountain, coming 'round the mountain,
she'll be coming 'round the mountain when she comes. (Toot, toot!)
she'll be coming 'round the mountain, coming 'round the mountain,
she'll be coming 'round the mountain when she comes. (Toot, toot!)
2.
She'll be driving six white horses when she comes, (Whoa back!)…
(Whoa back! Toot, toot!)
(Whoa back! Toot, toot!)
3.
Oh, we'll all go out to meet her when she comes, (Hi babe!) …
(Hi babe! Whoa back! Toot, toot!)
(Hi babe! Whoa back! Toot, toot!)
4.
She'll be wearing red pajamas when she comes, (Scratch, scratch!) …
(Scratch, scratch! Hi babe! Whoa back! Toot, toot!)
(Scratch, scratch! Hi babe! Whoa back! Toot, toot!)
5.
She will have to sleep with grandma when she comes (She snores!) …
(She snores! Scratch, scratch! Hi babe! Whoa back! Toot, toot!)
(She snores! Scratch, scratch! Hi babe! Whoa back! Toot, toot!)
Lied • Ons Vader, God geprezen
1.
Ons Vader God geprezen die in de hemel zijt,
geheiligd, zo moet wezen, uw naam gebenedijd.
geheiligd, zo moet wezen, uw naam gebenedijd.
2.
Uw rijk van groter waarden, laat komen metter spoed;
in hemel en op aarden geschied' uw wille goed.
in hemel en op aarden geschied' uw wille goed.
3.
Wilt ons, o Heer, verlenen, Koning van machten groot,
peis, vrede en ook met enen de kost tot 's levens nood.
peis, vrede en ook met enen de kost tot 's levens nood.
4.
Vergeeft ons, Heer verheven, al dat wij schuldig staan,
gelijk wij ook vergeven, die ons hebben misdaan.
gelijk wij ook vergeven, die ons hebben misdaan.
5.
En laat ons toch niet vallen, ook in temptatie kwaad;
maar, Heer, verlost ons allen van 's vijands boze raad.
maar, Heer, verlost ons allen van 's vijands boze raad.
Lied • Komt, vrienden, in het ronde! (1)
1.
Komt, vrienden, in het ronde, minnaars van ene stiel!
Ik zal u gaan verkonden, hoe ik door 't slijperswiel
de kost verdien voor vrouw en kind, schoon blootgesteld aan sneeuw en wind.
Ik zal u gaan verkonden, hoe ik door 't slijperswiel
de kost verdien voor vrouw en kind, schoon blootgesteld aan sneeuw en wind.
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
2.
De smid die moet hard werken, gestadig voor het vier.
Hij durft zich niet versterken, met ene kan goed bier.
Terwijl ik ga op mijn gemak, soms ook wel met een lege zak.
Hij durft zich niet versterken, met ene kan goed bier.
Terwijl ik ga op mijn gemak, soms ook wel met een lege zak.
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
3.
De schoenpik stijf gezeten op enen pikkelstoel mag kaas en droog brood eten.
Maar als ik nood gevoel dan slijp ik tot den avond toe
en zo heb ik nooit arremoe.
Maar als ik nood gevoel dan slijp ik tot den avond toe
en zo heb ik nooit arremoe.
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
4.
De kleerfrik maakt ons kleren, voor acht stuivers per dag.
Wil hij zijn loon vermeren, hij snijdt meer dan hij mag.
Maar ik met mijne slijpersteen, ik win meer op een uur alleen.
Wil hij zijn loon vermeren, hij snijdt meer dan hij mag.
Maar ik met mijne slijpersteen, ik win meer op een uur alleen.
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
5.
De maalder moet graan malen, tot in het fijnste meel.
Hij doet dubbel betalen voor zijne droge keel.
Maar ik door ijver en door vlijt, ik win mijn brood in eerlijkheid.
Hij doet dubbel betalen voor zijne droge keel.
Maar ik door ijver en door vlijt, ik win mijn brood in eerlijkheid.
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
6.
Mijn vrouw die roept ‘victoria’ over de slijpersstiel.
Zij vindt de grootste gloria in 't draaien van mijn wiel.
Mijn kinders hebben geen ongemak, zij lopen met de bedelzak!
Zij vindt de grootste gloria in 't draaien van mijn wiel.
Mijn kinders hebben geen ongemak, zij lopen met de bedelzak!
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
7.
Sa, vrienden, voor het leste: all' ambachten zijn goed,
maar 't mijne is toch het beste. Schoon ik soms slapen moet op hooi
en strooi in enen stal, dan heb ik de kost voor niemendal.
maar 't mijne is toch het beste. Schoon ik soms slapen moet op hooi
en strooi in enen stal, dan heb ik de kost voor niemendal.
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
Lied • Sing a song for the peace
Sing a song for the peace of the people, sing a song for the rights of ev'ryone,
Give your hand and will be a friend, each to another in ev'ry place or land.
Give your hand and will be a friend, each to another in ev'ry place or land.
Lied • De maan is opgekomen
1.
De maan is opgekomen, de aarde ligt in dromen.
De nacht is stil en klaar. De donk're bossen zwijgen
en van de beemden stijgen de nevels wit en wonderbaar.
De nacht is stil en klaar. De donk're bossen zwijgen
en van de beemden stijgen de nevels wit en wonderbaar.
2.
De wereld die verstilde en zich in schemer hulde,
wordt inniger vertrouwd. En houdt u zo geborgen,
dat gij verdriet en zorgen van heel de dag vergeten zou.
wordt inniger vertrouwd. En houdt u zo geborgen,
dat gij verdriet en zorgen van heel de dag vergeten zou.
3.
Ziet gij de maan? De schone wil zich maar half vertonen,
toch is hij er geheel. Zo zijn erg rote zaken,
waar wij geen ernst mee maken; ons oog ziet enkel maar een deel.
toch is hij er geheel. Zo zijn erg rote zaken,
waar wij geen ernst mee maken; ons oog ziet enkel maar een deel.
4.
Wij mensen, arm en zondig, onmachtig en onmondig,
wat denken wij dan wel? Of wij ons al vermeten te menen iets te weten,
‘t is maar een droom, een schaduwspel.
wat denken wij dan wel? Of wij ons al vermeten te menen iets te weten,
‘t is maar een droom, een schaduwspel.
5.
Doe ons uw heil aanschouwen, niet op ons oog vertrouwen,
niet blij zijn met de schijn. Doe ons de eenvoud vinden,
en, God, voor U als kind'ren op aarde vroom en vrolijk zijn.
niet blij zijn met de schijn. Doe ons de eenvoud vinden,
en, God, voor U als kind'ren op aarde vroom en vrolijk zijn.
6.
Geef dat wij zonder lijden uit deze wereld scheiden,
geef ons een zachte dood. Hebt Gij ons weggenomen,
doe ons dan tot U komen, o, onze Heer en onze God!
geef ons een zachte dood. Hebt Gij ons weggenomen,
doe ons dan tot U komen, o, onze Heer en onze God!
7.
Laten wij amen zeggen en ons te slapen leggen.
Kil wordt de avondwind. God, weer van ons het kwade
en wees in uw genade met ieder eenzaam mensenkind.
Kil wordt de avondwind. God, weer van ons het kwade
en wees in uw genade met ieder eenzaam mensenkind.
Lied • Christum wir sollen loben schon
Christum wir sollen loben schon, der reinen Magd Marien Sohn,
so weit die liebe Sonne leucht und aller Welt ein Ende reicht.
so weit die liebe Sonne leucht und aller Welt ein Ende reicht.
Lied • Ochtendgroet
Dag, wolk die drijft. Dag, vogels die zingen.
Dag, paard dat draaft. Dag, kikkers die springen.
Dag, boompje dat ruist. Dag, windje dat suist.
Dag, duizend en één mooie dingen.
Dag, paard dat draaft. Dag, kikkers die springen.
Dag, boompje dat ruist. Dag, windje dat suist.
Dag, duizend en één mooie dingen.
Lied • Spende deine heil'ge Speise
Spende deine heilge Speise himmelslichter Stein, schenk in überirdscher Weise uns des lebens Wein.
Heil’ger Christ, schenk allen Dingen deinen Lebensstrom, lichte Liebe lass durchklingen unsern Leibesdom.
Heil’ger Christ, schenk allen Dingen deinen Lebensstrom, lichte Liebe lass durchklingen unsern Leibesdom.
Lied • Ik denk nog vaak aan vroeger
1.
Ik denk nog vaak aan vroeger, aan het land waar ik toen was.
Ik liep vaak in de heuvels, lag daar languit in het gras.
En boven mij de wolken, zij vertelden hun verhaal.
En om mij heen de vogels; ik verstond de vogeltaal,
ik verstond de vogeltaal.
Ik liep vaak in de heuvels, lag daar languit in het gras.
En boven mij de wolken, zij vertelden hun verhaal.
En om mij heen de vogels; ik verstond de vogeltaal,
ik verstond de vogeltaal.
2.
Ik denk nog vaak aan vroeger, aan mijn moeder die mij riep
en hoe zij 's avonds voorlas en ik in de bedstee sliep.
Ik mocht mijn vader helpen bij het werken op het land
en als het werk gedaan was gaven wij elkaar een hand,
gaven wij elkaar een hand.
en hoe zij 's avonds voorlas en ik in de bedstee sliep.
Ik mocht mijn vader helpen bij het werken op het land
en als het werk gedaan was gaven wij elkaar een hand,
gaven wij elkaar een hand.
3.
Maar alles is veranderd, 'k weet niet waar mijn ouders zijn,
het lijkt zo lang geleden, de herinnering doet pijn.
Ik weet niet waar ik heenga, of ik ooit nog terug zal gaan
en, als ik daar dan terugkom, of ons huis er nog zal staan,
of ons huis er nog zal staan.
het lijkt zo lang geleden, de herinnering doet pijn.
Ik weet niet waar ik heenga, of ik ooit nog terug zal gaan
en, als ik daar dan terugkom, of ons huis er nog zal staan,
of ons huis er nog zal staan.
4.
Ik denk nog vaak aan vroeger, aan het land waar ik toen was.
Ik liep vaak in de heuvels, lag daar languit in het gras.
En boven mij de wolken, zij vertelden hun verhaal.
En om mij heen de vogels; ik verstond de vogeltaal,
ik verstond de vogeltaal.
Ik liep vaak in de heuvels, lag daar languit in het gras.
En boven mij de wolken, zij vertelden hun verhaal.
En om mij heen de vogels; ik verstond de vogeltaal,
ik verstond de vogeltaal.
Lied • Noël pour l'amour de Marie
Noël pour l'amour de Marie,. nous chanterons joyeusement, qui apporta le fruit de vie, le tout pour notre sauvement.
Lied • Laat mij een Godesstrijder zijn (2)
1.
Laat mij een Godesstrijder zijn, in de ridderschap der Graal.
Hem volgen naar mijns harten wil, hem volgen naar mijns harten wil,
hem dienen altemaal.
Hem volgen naar mijns harten wil, hem volgen naar mijns harten wil,
hem dienen altemaal.
2.
Aartsengel, gij voor Godestroon, gij ridder onvervaard,
geef mij, als ik de draak bestrijd, geef mij, als ik de draak bestrijd,
uw heilig Michaëlszwaard.
geef mij, als ik de draak bestrijd, geef mij, als ik de draak bestrijd,
uw heilig Michaëlszwaard.
Lied • Toen Martinus jongen was
1.
Martinus jongen was, streed hij voor de koning.
Jarenlang was hij soldaat, veel geld was zijn beloning.
Jarenlang was hij soldaat, veel geld was zijn beloning.
2.
Martinus tot de koning sprak: "Niet langer wil ik strijden,
de wapens geef ik u terug, een ander zal mij leiden."
de wapens geef ik u terug, een ander zal mij leiden."
3.
"Wie mag dan wel die ander zijn, die mijn wil kan trotseren?"
"Christus, die het voorbeeld gaf, die kan ons vrede leren."
"Christus, die het voorbeeld gaf, die kan ons vrede leren."
Lied • Stevig stappen
1.
Stevig stappen onze beentjes, over keien, over steentjes,
langs de varens, over mos, gaan wij door ons grote bos.
langs de varens, over mos, gaan wij door ons grote bos.
2.
Waaie wind blaast om de oren, maar wij laten ons niet storen,
houden onze mutsen vast, aan de punt en aan de kwast.
houden onze mutsen vast, aan de punt en aan de kwast.
3.
Stevig stappen wij dus voort. Zingen blij zoals het hoort;
zingen hoog en zingen laag, want wij dwergen zingen graag.
zingen hoog en zingen laag, want wij dwergen zingen graag.
Lied • Zie je daar dat bruine diertje?
1.
Zie je daar dat bruine diertje? Heeft in ’t springen zijn pleziertje,
snel omhoog en naar beneden, is zijn pluimstaart weer verdwenen.
snel omhoog en naar beneden, is zijn pluimstaart weer verdwenen.
2.
Hoor hem ijv'rig noten kraken, bosgrond vol met schillen maken,
spitse oren, zwarte ogen, is zijn pluimstaart weer gevlogen.
spitse oren, zwarte ogen, is zijn pluimstaart weer gevlogen.
Lied • Rundadinella (1)
1.
Runda-runda-runda, runda-dinella,
Runda-runda-runda, runda-dinella.
Runda-runda-runda, runda-dinella.
2.
Wir singen wie die Kuh, runda-runda-muh-muh,
und kauen immerzu, runda-runda-muh-muh.
und kauen immerzu, runda-runda-muh-muh.
3.
Nun quietschen wir ganz leise, qui-qui-qui-qui-qui-qui,
wie tausend kleine Mäuse, qui-qui-qui-qui-qui-qui.
wie tausend kleine Mäuse, qui-qui-qui-qui-qui-qui.
4.
Wir singen wie die Katzen, runda-runda-miau,
und heben uns're Tatzen, runda-runda-miau.
und heben uns're Tatzen, runda-runda-miau.
Lied • Ik ging op enen morgen
1.
Ik ging op enen morgen al door den Aerdenhout,
daar zag ik onverborgen Gods werken menigvoud;
de vogeltjes zongen en maakten vreugd',
de konijntjes liepen in 't wilde, mijn hert was zeer verheugd.
daar zag ik onverborgen Gods werken menigvoud;
de vogeltjes zongen en maakten vreugd',
de konijntjes liepen in 't wilde, mijn hert was zeer verheugd.
2.
Ik zag de bloempjes spruiten van velerlei couleur,
kruiden goed van virtuiten en daardoet zoet van geur.
Ik ging hem loven alleen waardeur
zij uit der aarden spruiten en staan in haren fleur.
kruiden goed van virtuiten en daardoet zoet van geur.
Ik ging hem loven alleen waardeur
zij uit der aarden spruiten en staan in haren fleur.
3.
Ik zag de duinen hoge, daar voor de zee gesteld;
o, God, door uw vermoge beletten zij 't geweld
al van de baren woestig verstoord.
Gij hebt gesteld hare palen, dat zij niet komen voort.
o, God, door uw vermoge beletten zij 't geweld
al van de baren woestig verstoord.
Gij hebt gesteld hare palen, dat zij niet komen voort.
4.
Toen loofd' ik God almachtig, van herten zeer verneêrd,
want door zijn werken krachtig zo heeft hij ons geleerd;
dat men alleen u moet gehoorzaam zijn,
de gever aller goeden, der zieken medicijn.
want door zijn werken krachtig zo heeft hij ons geleerd;
dat men alleen u moet gehoorzaam zijn,
de gever aller goeden, der zieken medicijn.