Als ik aan mijn werk wil gaan, Sint Michaël zie ik daar staan,
die mij tonen wil en wijzen waar ik moet beginnen met hamer en met ijzer.
Bibliotheek
Leeftijdsgroep
Soort lied
Toonreeks
Begeleiding
Taal
Jaarfeest
Seizoen
Thema
Bezetting
Liederen kleuters
Ademhaling
Articulatie
Brommers
Concentratie
Houding
Luisteren
Resonans
Stem losmaken
Kinderen met zangproblemen
Lied • Als ik aan mijn werk wil gaan
1.
2.
Zien wij gouden zonnebaan, Sint Michaël zien wij daar gaan.
Met zijn lichtend sterrenzwaard trekt de hemelridder rond om de aard'.
om de aarde
Met zijn lichtend sterrenzwaard trekt de hemelridder rond om de aard'.
om de aarde
3.
Met dit zwaard en kruis gelijk, doorklieft hij 't aardkristallen rijk.
Deze schatten delven wij, Sint Michaël, sta ons terzij!
Deze schatten delven wij, Sint Michaël, sta ons terzij!
Lied • Appeltjes rapen
1.
Liggen geen appeltjes meer op de grond, heb je ze al in je mandje?
Dan gaan we nu op een drafje naar huis, niet laten vallen hoor, Jantje!
Dan gaan we nu op een drafje naar huis, niet laten vallen hoor, Jantje!
2.
Morgen maakt moedertje appelgelei, wij mogen helpen met vullen.
Eén potje wordt er voor jou en voor mij. Jantje, wat zullen we smullen!
Eén potje wordt er voor jou en voor mij. Jantje, wat zullen we smullen!
Lied • Blaadjes dwarrelen neer
1.
Blaadjes dwarr’len neer, Sint Maarten komt eraan. Sint Maarten, steek je lichtje aan!
2.
De bomen zijn nu kaal, winter komt eraan. De winter, trek je jas maar aan!
1.
Een borstel ligt in het donkere bos, wie is hem daar vergeten?
Hij heeft een snuit, is tonnetje rond, hij kan lopen en ook eten.
Hij heeft een snuit, is tonnetje rond, hij kan lopen en ook eten.
2.
Zijn pootjes zijn heel kort en fijn, hij dribbelt daar bij de varen.
Wat zou ’t toch voor een diertje zijn, daar tussen de dorre blaren?
Wat zou ’t toch voor een diertje zijn, daar tussen de dorre blaren?
Lied • Dag, paddenstoelenmannetjes!
1.
Dag, paddenstoelenmannetjes,
mevrouwtjes en meneertjes!
Wat sta je grappig in het rond;
ik wed, je komt pas uit de grond
met vers gestreken kleertjes.
mevrouwtjes en meneertjes!
Wat sta je grappig in het rond;
ik wed, je komt pas uit de grond
met vers gestreken kleertjes.
2.
Maar als ik straks naar huis toe ga,
dan krijg je vlugge voetjes.
Dan dans je in het rond, dan dans je maar,
dan knik je lachend naar elkaar
en schudt je rode hoedjes.
dan krijg je vlugge voetjes.
Dan dans je in het rond, dan dans je maar,
dan knik je lachend naar elkaar
en schudt je rode hoedjes.
3.
Daar dansen wij van hopsasa,
op paddenstoelenbenen.
Wij springen door het grote bos
en stampen op het zachte mos
en op de harde stenen.
op paddenstoelenbenen.
Wij springen door het grote bos
en stampen op het zachte mos
en op de harde stenen.
Lied • De hemelpoort zal opengaan
De hemelpoort zal opengaan, Sint Michaël zie ik daar staan.
Gij sterke held, u volgen wij en waar wij gaan, sta gij ons bij!
Gij sterke held, u volgen wij en waar wij gaan, sta gij ons bij!
Lied • De wind
Hoor de wind eens waaien, oei-oei-oei!
Zie de bomen zwaaien, oei-oei-oei!
Ga niet zo tekeer, jij, lastige meneer!
Ik blijf lekker binnen, wat een lelijk weer!
Zie de bomen zwaaien, oei-oei-oei!
Ga niet zo tekeer, jij, lastige meneer!
Ik blijf lekker binnen, wat een lelijk weer!
Lied • Drakenvuur
Zwiere zwaaien drakenvuur, viere vure vaaien,
Zwiere zwaaien drakenvuur, laat het vuur maar waaien.
Is de draak een beetje moe? Gaan we rustig zwaaien.
Ben je mal, kom op, draak, toe!
Wij gaan zwiere zwaaien.
Zwiere zwaaien drakenvuur, laat het vuur maar waaien.
Is de draak een beetje moe? Gaan we rustig zwaaien.
Ben je mal, kom op, draak, toe!
Wij gaan zwiere zwaaien.
Lied • Eekhoorn Pluim
Eekhoorn Pluim, met je mooie staart, ’k weet wat jij voor de winter bewaart.
’t Is niet te geloven, bliksemsnel klim jij naar boven.
Eikels en nootjes sla je in, dan heb je ’t straks best naar je zin.
’t Is niet te geloven, bliksemsnel klim jij naar boven.
Eikels en nootjes sla je in, dan heb je ’t straks best naar je zin.
Lied • Een ridder wil ik worden
Een ridder wil ik worden, een strijder sterk en rein.
Het goede op de aarde zal overwinnaar zijn.
Het goede op de aarde zal overwinnaar zijn.
Het egeltje zoekt naar een plek om te slapen,
want nu het winter wordt, wordt het te koud.
Misschien is er ergens een hoopje van blad’ren
of ligt er ergens een stapeltje hout.
Toe maar, klein egeltje, kruip er maar onder,
straks als je slaapt vliegt de winter voorbij!
En als je weer wakker wordt, dan zie je het wonder:
is het weer lente voor jou en voor mij.
want nu het winter wordt, wordt het te koud.
Misschien is er ergens een hoopje van blad’ren
of ligt er ergens een stapeltje hout.
Toe maar, klein egeltje, kruip er maar onder,
straks als je slaapt vliegt de winter voorbij!
En als je weer wakker wordt, dan zie je het wonder:
is het weer lente voor jou en voor mij.
1.
Witte, witte winter, met je baard van mist,
met je kraag van hermelijnen velletjes,
met je muts van witte poesenelletjes, blijf je nog? Hoe is 't?
'k Blijf hier nog wel even, dan ga ik naar huis.
In de Noorderstreken, daar heb ik m'n thuis.
'k Strooi hier nog wat vlokjes in 't rond,
'k gooi hier nog wat hagel op de grond, dan ga ik naar huis.
met je kraag van hermelijnen velletjes,
met je muts van witte poesenelletjes, blijf je nog? Hoe is 't?
'k Blijf hier nog wel even, dan ga ik naar huis.
In de Noorderstreken, daar heb ik m'n thuis.
'k Strooi hier nog wat vlokjes in 't rond,
'k gooi hier nog wat hagel op de grond, dan ga ik naar huis.
2.
Lieve, lieve lente, met je krans van licht,
met je kroon van rode tulpenbolletjes,
met je kraag van hyacintenknolletjes. Kom je nu? Hoe is 't?
't Duurt nog een paar weken, dan kom ik eraan.
Winter moet nu wijken, winter moet nu gaan.
'k Zet hier vast wat krokusjes in 't rond,
'k tover wat narcisjes uit de grond, winter moet nu gaan.
met je kroon van rode tulpenbolletjes,
met je kraag van hyacintenknolletjes. Kom je nu? Hoe is 't?
't Duurt nog een paar weken, dan kom ik eraan.
Winter moet nu wijken, winter moet nu gaan.
'k Zet hier vast wat krokusjes in 't rond,
'k tover wat narcisjes uit de grond, winter moet nu gaan.
3.
Lieve, lieve zomer, met je kleurenpracht,
met je zwerm van luchtige libelletjes,
met je dans van kleurige kapelletjes. Kom je nu? Hoe is 't?
Wacht nog maar héél even, dan kom ik er aan.
Lente moet nu wijken, lente moet nu gaan.
'k Tover vast de rozen uit de grond,
'k zet veel kleur'ge bloemen in 't rond, dan kan lente gaan.
met je zwerm van luchtige libelletjes,
met je dans van kleurige kapelletjes. Kom je nu? Hoe is 't?
Wacht nog maar héél even, dan kom ik er aan.
Lente moet nu wijken, lente moet nu gaan.
'k Tover vast de rozen uit de grond,
'k zet veel kleur'ge bloemen in 't rond, dan kan lente gaan.
4.
Helder, heerlijk najaar, met je bladerpracht,
met je rood en bruin en felle, gele kleur,
met je dikke, mooie, rooie bellefleur.
Wat had je gedacht? 'k Dacht nog wat te blijven, tot de Kerstenacht.
Tot het kleine Kinde zacht is hier gebracht.
'k Slinger nog wat nevels in 't rond,
'k tover mist en regen op de grond, vóór de winternacht.
met je rood en bruin en felle, gele kleur,
met je dikke, mooie, rooie bellefleur.
Wat had je gedacht? 'k Dacht nog wat te blijven, tot de Kerstenacht.
Tot het kleine Kinde zacht is hier gebracht.
'k Slinger nog wat nevels in 't rond,
'k tover mist en regen op de grond, vóór de winternacht.
Lied • Hoe zaait de boer zijn korentje?
1.
Hoe zaait de boer zijn korentje, zijn korentje?
Hoe zaait de boer zijn korentje?
Zó zaait de boer zijn korentje, zijn korentje!
Zó zaait de boer zijn korentje!
Hoe zaait de boer zijn korentje?
Zó zaait de boer zijn korentje, zijn korentje!
Zó zaait de boer zijn korentje!
2.
Hoe maait de boer zijn korentje, …
Zó maait de boer …
Zó maait de boer …
3.
Hoe dorst de boer zijn korentje, …
Zó dorst de boer, …
Zó dorst de boer, …
4.
Hoe bindt de boer zijn korentje, ...
Zó bindt de boer ...
Zó bindt de boer ...
5.
Hoe want de boer zijn korentje, ...
Zó want de boer ...
Zó want de boer ...
6.
Hoe bakt de boer zijn korentje, ...
Zó bakt de boer ...
Zó bakt de boer ...
7.
Hoe eet de boer zijn korentje, ...
Zó eet de boer ...
Zó eet de boer ...
8.
Hoe dankt de boer zijn korentje, ...
Zó dankt de boer ...
Zó dankt de boer ...
Lied • Horen, kijken, ruiken, voelen
1.
Moet je horen, moet je horen,
luister nu eens goed!
Luister met je beide oren,
luister goed!
luister nu eens goed!
Luister met je beide oren,
luister goed!
2.
Moet je kijken, moet je kijken,
kijk nu toch eens goed!
Kijk met allebei je ogen,
kijk heel goed!
kijk nu toch eens goed!
Kijk met allebei je ogen,
kijk heel goed!
3.
Moet je ruiken, moet je ruiken,
ruik nu toch eens goed!
Ruik met je mooie neusje,
ruik heel goed!
ruik nu toch eens goed!
Ruik met je mooie neusje,
ruik heel goed!
4.
Moet je voelen, moet je voelen,
voel nu toch eens goed!
Voel met allebei je ogen,
voel heel goed!
voel nu toch eens goed!
Voel met allebei je ogen,
voel heel goed!
5.
Horen, kijken, ruiken, voelen,
moet je allen goed.
Hoor, en kijk, en ruik, en voel
wat Moeder Aarde doet!
moet je allen goed.
Hoor, en kijk, en ruik, en voel
wat Moeder Aarde doet!
Lied • Ik loop hier met mijn lantaren
Ik loop hier met mijn lantaren en mijn lantaren met mij.
Daarboven stralen de sterren, beneden stralen wij.
Mijn lichtje schijnt, ik zing bij uw deur, uw gave maakt mij blij.
En als mijn lichtje uit is gegaan, dan gaan wij weer samen naar huis.
Daarboven stralen de sterren, beneden stralen wij.
Mijn lichtje schijnt, ik zing bij uw deur, uw gave maakt mij blij.
En als mijn lichtje uit is gegaan, dan gaan wij weer samen naar huis.
1.
Ik trek door de wereld met moed en met kracht,
bij al wat ik doe voel ik Michaëls macht.
bij al wat ik doe voel ik Michaëls macht.
2.
Hij schonk mij een paard zo snel als de wind,
hij gaf mij een zwaard als men schoner niet vindt.
hij gaf mij een zwaard als men schoner niet vindt.
3.
Hij helpe mij spoedig de draak te verslaan,
O, Michaël, kom, wil ter zijde mij staan!
O, Michaël, kom, wil ter zijde mij staan!
Lied • In de smidse
Bij de smid waar het vuurtje gloeit en het ijzer sproeit, daar klinkt een lied.
Lied • Lichtje, lichtje, straal!
Lichtje lichtje straal! De bomen zijn nu kaal.
Wij lopen in de donk’re nacht en zingen er ons liedje zacht.
Wij zingen allemaal: "Lichtje, lichtje, straal!"
Wij lopen in de donk’re nacht en zingen er ons liedje zacht.
Wij zingen allemaal: "Lichtje, lichtje, straal!"
Lied • Martinus, waar ga je heen?
Martinus, Martinus, waar ga je heen? Martinus, Martinus, nu ben je alleen.
Zie de arme mensen aan, zie ze bij de stadspoort staan.
Martinus, Martinus, waar ga je heen?
Zie de arme mensen aan, zie ze bij de stadspoort staan.
Martinus, Martinus, waar ga je heen?
Lied • Mooie kastanje
Mooie kastanje, donkerbruin oranje, jij komt van de bomen vallen en wij roepen met z'n allen:
"Mooie kastanje donkerbruin oranje, plof plof, plof!"
"Mooie kastanje donkerbruin oranje, plof plof, plof!"
Lied • Poes is weg!
1.
Wie heeft de poes van de zus
van de knecht van de neef
van de baas van de kok gezien?
Ze heeft een belletje en een zacht velletje
en ze kan tellen van één tot tien.
van de knecht van de neef
van de baas van de kok gezien?
Ze heeft een belletje en een zacht velletje
en ze kan tellen van één tot tien.
2.
Pas lag ze nog op de hoek van de bank
in de tuin van het huis van de groentevrouw.
Ze lag te soezen als alle poezen.
Nu is ze weg en waar is ze nou?
in de tuin van het huis van de groentevrouw.
Ze lag te soezen als alle poezen.
Nu is ze weg en waar is ze nou?
3.
Hier staat haar melk uit de fles
op de kar van de man uit de zaak
die de melk verkoopt.
Poes is verdwenen, zacht op haar tenen.
Waar zit de poes die op sokjes loopt?
op de kar van de man uit de zaak
die de melk verkoopt.
Poes is verdwenen, zacht op haar tenen.
Waar zit de poes die op sokjes loopt?
4.
Wie zag de poes van de zus
van de knecht van de neef
van de baas van de kok misschien?
Miaaauw! Kun je d'r horen, simpesampore?
Poes is terug, nu is alles goed!
van de knecht van de neef
van de baas van de kok misschien?
Miaaauw! Kun je d'r horen, simpesampore?
Poes is terug, nu is alles goed!
Lied • Regentje
Regentje, regentje, druppele drop.
Regentje houd toch eens op! Regentje,
ik ben zo kwaad, regentje, ik wil op straat.
Drip drop, houd toch op!
Regentje houd toch eens op! Regentje,
ik ben zo kwaad, regentje, ik wil op straat.
Drip drop, houd toch op!
Lied • Ridder Joris komt eraan
1.
Ridder Joris komt eraan, kan de boze draak verslaan.
Met zijn ijzersterke zwaard, stoot hij nu de draak ter aard’.
Met zijn ijzersterke zwaard, stoot hij nu de draak ter aard’.
2.
Ridder Joris rijdt te paard, komt eraan met reuze vaart.
Hij komt helpen in de nood, hij is machtig, sterk en groot.
Hij komt helpen in de nood, hij is machtig, sterk en groot.