Al het zaad ligt stil te slapen in de donk’re winternacht.
Maar de aarde, zij blijft waken, houdt trouw de wacht.
Bibliotheek
Leeftijdsgroep
Soort lied
Toonreeks
Begeleiding
Taal
Jaarfeest
Seizoen
Thema
Bezetting
Liederen kleuters
Ademhaling
Articulatie
Brommers
Concentratie
Houding
Luisteren
Resonans
Stem losmaken
Kinderen met zangproblemen
Alle kleine kippetjes die slapen op een stokje,
alle kleine hondjes in een hondenhokje.
Alle kleine poesjes slapen in een mandje,
alle kleine kindertjes al in een ledikantje.
alle kleine hondjes in een hondenhokje.
Alle kleine poesjes slapen in een mandje,
alle kleine kindertjes al in een ledikantje.
Lied • Als door fijne sterrenvlokken
1.
Als door fijne sterrenvlokken wit de donk're landen zijn,
luiden in de nacht de klokken, wiegt de moeder haar kindekijn,
wiegt de moeder haar kindekijn.
luiden in de nacht de klokken, wiegt de moeder haar kindekijn,
wiegt de moeder haar kindekijn.
2.
Waar de goede herders waken bij hun schapen groot en klein,
bloeien zilverwitte bloemen, wiegt de moeder haar kindekijn,
wiegt de moeder haar kindekijn.
bloeien zilverwitte bloemen, wiegt de moeder haar kindekijn,
wiegt de moeder haar kindekijn.
3.
Als de eng'lenscharen zingen straalt de donk're aardenacht,
dan kan ook ons hart weer zingen, wiegt de moeder haar kindje zacht, wiegt de moeder haar kindje zacht.
dan kan ook ons hart weer zingen, wiegt de moeder haar kindje zacht, wiegt de moeder haar kindje zacht.
Lied • Daar waren eens drie koningen
1.
Daar waren eens drie koningen,
koningen, koningen.
Daar waren eens drie koningen.
koningen, koningen.
Daar waren eens drie koningen.
2.
De eerste heette Melchior,
Melchior, Melchior.
De eerste heette Melchior.
Melchior, Melchior.
De eerste heette Melchior.
3.
Hij bracht aan 't Kindje 't rode goud,
't rode goud, 't rode goud.
Hij bracht aan 't Kindje 't rode goud.
't rode goud, 't rode goud.
Hij bracht aan 't Kindje 't rode goud.
4.
De tweede heette Balthasar,
Balthasar, Balthasar.
De tweede heette Balthasar.
Balthasar, Balthasar.
De tweede heette Balthasar.
5.
Hij bracht aan 't Kindje wierook zoet,
wierook zoet, wierook zoet.
Hij bracht aan 't Kindje wierook zoet.
wierook zoet, wierook zoet.
Hij bracht aan 't Kindje wierook zoet.
6.
De derde heette Caspar goed,
Caspar goed, Caspar goed.
De derde heette Caspar goed.
Caspar goed, Caspar goed.
De derde heette Caspar goed.
7.
Hij bracht aan 't Kindje myrrhe,
myrrhe, myrrhe.
Hij bracht aan 't Kindje myrrhe.
myrrhe, myrrhe.
Hij bracht aan 't Kindje myrrhe.
Lied • Drie koningen, geef mij een nieuwe hoed! (1)
Drie koningen, drie koningen, geef mij een nieuwe hoed, hoed, hoed!
Mijn oude is versleten. Mijn moeder mag 't niet weten.
Mijn vader is niet thuis. "Piep," zei de muis in het zomerhuis.
Mijn oude is versleten. Mijn moeder mag 't niet weten.
Mijn vader is niet thuis. "Piep," zei de muis in het zomerhuis.
Lied • Drie koningen komen
Drie koningen komen, de engel gaat vooraan,
zij zijn met de sterre tot Bethlehem gegaan.
Zij knielen voor 't kindje, de wijzen zo oud,
zij schenken hun gaven, myrrhe, wierook en goud.
O, laat ons ook koningen wezen met een kroon,
en volgen in 't leven uw sterre zo schoon.
zij zijn met de sterre tot Bethlehem gegaan.
Zij knielen voor 't kindje, de wijzen zo oud,
zij schenken hun gaven, myrrhe, wierook en goud.
O, laat ons ook koningen wezen met een kroon,
en volgen in 't leven uw sterre zo schoon.
Lied • Eén, twee, drie, mijn zusje heet Marie
Eén twee drie mijn zusje heet Marie.
En als ze geen Marietje heet, dan heet ze: één twee drie!
En als ze geen Marietje heet, dan heet ze: één twee drie!
Lied • Er zaten zeven kikkertjes
Er zaten zeven kikkertjes
al in een boerensloot.
De sloot was toegevroren,
ze waren bijna dood.
Ze kwekten niet, ze kwaakten niet,
van honger en verdriet.
Er zaten zeven kikkertjes
al in een boerensloot.
al in een boerensloot.
De sloot was toegevroren,
ze waren bijna dood.
Ze kwekten niet, ze kwaakten niet,
van honger en verdriet.
Er zaten zeven kikkertjes
al in een boerensloot.
Lied • Februari (1)
Alle zaadjes slapen zacht, wij, kabouters, houden wacht.
't Kerstkind heeft hen licht gegeven, heel de wereld kan weer leven.
't Licht hierbinnen flikkert stil, tot de lente komen wil.
't Kerstkind heeft hen licht gegeven, heel de wereld kan weer leven.
't Licht hierbinnen flikkert stil, tot de lente komen wil.
Lied • Good morning to all!
Good morning to you, Good morning to you,
Good morning dear children, good morning to all!
Good morning dear children, good morning to all!
Hallo, maandag! Hoe gaat het met dinsdag? Heel goed, woensdag.
Ik kom naar je toe op een donderdag. Zeg tegen vrijdag,
dat hij zich op zaterdag wast om zondag naar de kerk te gaan.
Ik kom naar je toe op een donderdag. Zeg tegen vrijdag,
dat hij zich op zaterdag wast om zondag naar de kerk te gaan.
Lied • Kleine, witte vlokjes
Kleine witte vlokjes dwarr’len in ’t rond,
maken saâm een deken op de koude grond.
Dekken zacht de planten toe, tot de lente komt,
zaden wachten op de zon, heel diep in de grond.
maken saâm een deken op de koude grond.
Dekken zacht de planten toe, tot de lente komt,
zaden wachten op de zon, heel diep in de grond.
Lied • Klokjes beieren stil en fijn
Klokjes beieren stil en fijn in de koude winden.
Ook al zijn ze nog zo klein, je kunt ze heus al vinden!
Ook al zijn ze nog zo klein, je kunt ze heus al vinden!
Lied • Marijke, wat kost er je groene thee?
Marijke, Marijke wat kost er je groene thee?
Ik heb er van zes, van acht, van tien, van twalef kan ik je ook laten zien.
Marijke, Marijke wat kost er je groene thee?
Ik heb er van zes, van acht, van tien, van twalef kan ik je ook laten zien.
Marijke, Marijke wat kost er je groene thee?
Lied • Mooi Ietje Fietje
Mooi Ietje Fietje, trek je baljurk aan,
dan zullen wij samen naar het bal toe gaan.
Nee, mijnheer, dank u zeer, polka is geen mode meer.
Bovendien heb ik een man, die me de polka leren kan.
dan zullen wij samen naar het bal toe gaan.
Nee, mijnheer, dank u zeer, polka is geen mode meer.
Bovendien heb ik een man, die me de polka leren kan.
Lied • Muzikantje (2)
Muzikantje, speel eens op je fluitje, trommel, gitaartje, zing voor ons een liedje, speel zing eens wat voor mij ons.
Lied • Onder 't donker aardedek
1.
Onder ’t donker aardedek is iets lichts verborgen.
Binnen in een kleine bol werkt de lentemorgen.
Binnen in een kleine bol werkt de lentemorgen.
2.
Stijf en netjes opgerold, slechts wat groen door 't kiertje,
komt de krokus, ingepakt in een wit papiertje.
komt de krokus, ingepakt in een wit papiertje.
Lied • Op de vlucht
1.
Toen Maria met haar kindje haastig vluchtte door het bos,
bogen zich de wilde winden en het sneeuwde op het mos.
bogen zich de wilde winden en het sneeuwde op het mos.
2.
Helder licht glanst allerwegen van haar stralend aangezicht,
in haar voetstap op de wegen bleef nog lang een gouden licht.
in haar voetstap op de wegen bleef nog lang een gouden licht.
Lied • Opa Bakkebaard
1.
Opa Bakkebaard heeft een huisje
en in dat huisje daar is het goed.
Opa Bakkebaard is aan 't werken
en weet jij wel wat hij doet?
Hij veegt de vloer met een bezem, met een bezem.
Hij veegt de vloer, zó veegt hij de vloer.
en in dat huisje daar is het goed.
Opa Bakkebaard is aan 't werken
en weet jij wel wat hij doet?
Hij veegt de vloer met een bezem, met een bezem.
Hij veegt de vloer, zó veegt hij de vloer.
2.
Opa Bakkebaard …
Hij kookt zijn soep in een emmertje, in een emmertje.
Hij kookt zijn soep, zó kookt hij zijn soep.
Hij kookt zijn soep in een emmertje, in een emmertje.
Hij kookt zijn soep, zó kookt hij zijn soep.
3.
Opa Bakkebaard …
Hij roert de soep met een lepel, met een lepel.
Hij roert de soep, zó roert hij de soep.
Hij roert de soep met een lepel, met een lepel.
Hij roert de soep, zó roert hij de soep.
4.
Opa Bakkebaard …
Hij bakt een taart in de oven, in de oven.
Hij bakt een taart, zó bakt hij een taart.
Hij bakt een taart in de oven, in de oven.
Hij bakt een taart, zó bakt hij een taart.
5.
Opa Bakkebaard …
Hij melkt de koe op een krukje, op een krukje.
Hij melkt de koe, zó melkt hij de koe.
Hij melkt de koe op een krukje, op een krukje.
Hij melkt de koe, zó melkt hij de koe.
6.
Opa Bakkebaard …
Hij maait het gras met een maaier, met een maaier.
Hij maait het gras, zó maait hij het gras.
Hij maait het gras met een maaier, met een maaier.
Hij maait het gras, zó maait hij het gras.
7.
Opa Bakkebaard …
Hij knipt zijn baard met een schaartje, met een schaartje.
Hij knipt zijn baard, zó knipt hij zijn baard.
Hij knipt zijn baard met een schaartje, met een schaartje.
Hij knipt zijn baard, zó knipt hij zijn baard.
8.
Opa Bakkebaard …
Hij naait zijn broek met een spijker, met een spijker.
Hij naait zijn broek, zó naait hij zijn broek.
Hij naait zijn broek met een spijker, met een spijker.
Hij naait zijn broek, zó naait hij zijn broek.
9.
Opa Bakkebaard …
Hij wast zijn hemd in de badkuip, in de badkuip.
Hij wast zijn hemd, zó wast hij zijn hemd.
Hij wast zijn hemd in de badkuip, in de badkuip.
Hij wast zijn hemd, zó wast hij zijn hemd.
10.
Opa Bakkebaard …
Hij bakt een ei op een vuurtje, op een vuurtje.
Hij bakt een ei, zó bakt hij een ei.
Hij bakt een ei op een vuurtje, op een vuurtje.
Hij bakt een ei, zó bakt hij een ei.
11.
Opa Bakkebaard …
Hij snijdt zijn brood met een zakmes, met een zakmes.
Hij snijdt zijn brood, zó snijdt hij zijn brood.
Hij snijdt zijn brood met een zakmes, met een zakmes.
Hij snijdt zijn brood, zó snijdt hij zijn brood.
12.
Opa Bakkebaard …
Hij voert de geit uit een bakje, uit een bakje.
Hij voert de geit, zó voert hij de geit.
Hij voert de geit uit een bakje, uit een bakje.
Hij voert de geit, zó voert hij de geit.
13.
Opa Bakkebaard …
Hij wiedt de tuin met een schoffel, met een schoffel.
Hij wiedt de tuin, zó wiedt hij de tuin.
Hij wiedt de tuin met een schoffel, met een schoffel.
Hij wiedt de tuin, zó wiedt hij de tuin.
14.
Opa Bakkebaard …
Hij leest de krant op een bankje, op een bankje.
Hij leest de krant, zó leest hij de krant.
Hij leest de krant op een bankje, op een bankje.
Hij leest de krant, zó leest hij de krant.
15.
Opa Bakkebaard …
Hij drinkt zijn bier uit een feestneus, uit een feestneus.
Hij drinkt zijn bier, zó drinkt hij zijn bier.
Hij drinkt zijn bier uit een feestneus, uit een feestneus.
Hij drinkt zijn bier, zó drinkt hij zijn bier.
16.
Opa Bakkebaard …
Hij gaat naar bed met een slaapmuts, met een slaapmuts.
Hij gaat naar bed, zó gaat hij naar bed.
Hij gaat naar bed met een slaapmuts, met een slaapmuts.
Hij gaat naar bed, zó gaat hij naar bed.
Lied • Reuzen stappen
Reuzen stappen sterk en zwaar, op de brug van hot naar haar!
Dwergen tripp’len flink en vlug, sluipen zachtjes heen en t’rug!
Sterren stralen over het dal; schijnen met hun licht overal!
Dwergen tripp’len flink en vlug, sluipen zachtjes heen en t’rug!
Sterren stralen over het dal; schijnen met hun licht overal!
Lied • Sneeuw, sneeuwvlokje fijn
Sneeuw, sneeuwvlokje fijn, wil je wel graag op de aarde zijn?
Wil je wel graag in mijn handje zijn?
Wil je wel graag in mijn handje zijn?
Lied • Sneeuwman
Dag meneer de sneeuwman, waar kom je vandaan?
blijf maar staan. Hier is een bezem, een stok en een hoed.
Dag meneer de sneeuwmaan, het staat je goed.
blijf maar staan. Hier is een bezem, een stok en een hoed.
Dag meneer de sneeuwmaan, het staat je goed.
Lied • Sneeuwvlokje daalt op de aarde neer
Sneeuwvlokje daalt op de aarde neer,
hoog uit de hemel zo licht en teer,
dekt alles toe met witte vacht,
alles wordt stil en zacht.
hoog uit de hemel zo licht en teer,
dekt alles toe met witte vacht,
alles wordt stil en zacht.
Lied • Sneeuwvlokje, wit rokje
1.
Sneeuwvlokje, wit rokje, waar kom je vandaan?
Ik kom uit de wolken naar beneden gegaan.
Ik kom uit de wolken naar beneden gegaan.
2.
Kom neer op mijn handen, kleine lieflijke ster.
Je brengt ons een groetje uit de hemel zo ver.
Je brengt ons een groetje uit de hemel zo ver.
3.
Sneeuwklokje, wit rokje, waar kom je vandaan?
Ik kom uit de aarde naar boven gegaan.
Ik kom uit de aarde naar boven gegaan.