Achter in de bergen, in zijn donker hol, ligt te snurken
en te slapen een dikke, grote trol! Ligt eerst op z’n ene, en
dan op z’n andere oor. En wordt hij een keer wakker... dan slaapt hij maar weer
door. ’t Is barre, koude winter, en sneeuw bedekt het land.
Die grote reus bemerkt ’t niet, ligt snurkend op één kant.
Tot op ’n goede morgen de zon zó warmpjes schijnt, dat alle witte wintersneeuw met
grote spoed verdwijnt. De zonnestraaltjes lachen, ze hebben wát een pret!
En gluren in ’t rotsenhol... O, foei, daar ligt die reuzen-trol nog
lui maar steeds op bed! Zij glijden stil naar binnen en kietelen z’n
neus: Hatsjie! Hatsjoe! En wakker schrikt die dikke, grote reus.
De straaltjes glippen haastig weg, maar roepen toch nog vrolijk:
"Word wakker, trol, jij oude heer, al ben je ’t vergeten zeg, tóch komt de lente weer!"
Bibliotheek
Leeftijdsgroep
Soort lied
Toonreeks
Begeleiding
Taal
Jaarfeest
Seizoen
Thema
Bezetting
Canons
Liederen kleuters
Liederen klas 1
Liederen klas 2
Liederen klas 3
Liederen klas 4
Liederen klas 5
Liederen klas 6
Liederen klas 7
Liederen - jaarfeesten
Liederen - thema's
Helioskampen
Auteurs
De 25 favorieten van ...
Ademhaling
Articulatie
Brommers
Concentratie
Houding
Luisteren
Resonans
Stem losmaken
Kinderen met zangproblemen
Lied • Achter in de bergen
Lied • Blauw viooltje (2)
Blauw viooltje, blauw viooltje, in mijn lieve lentetuintje klein.
’t Zal geen uren nu meer duren, dan zal ’t Pasen zijn.
’t Zal geen uren nu meer duren, dan zal ’t Pasen zijn.
Lied • Bootje varen
Bootje varen op de zee, kindje vaar je met me mee? Varen, varen in mijn arm, in dit bootje zit je warm.
Kleine golven, op en neer, deinen deinen heen en weer.
Maar nu komt de stormwind aan, hoor de wind tekeer nu gaan. Oei, daar gaan we, opgepast! Pak me maar heel stevig vast.
Kleine golven, op en neer, deinen deinen heen en weer.
Maar nu komt de stormwind aan, hoor de wind tekeer nu gaan. Oei, daar gaan we, opgepast! Pak me maar heel stevig vast.
Lied • Een haantje op een stokje
1.
Een haantje op een stokje, ku-k'le-ku, ku-k'le-ku.
Een haantje op een stokje, ku-k'le-ku-k'le-ku.
Een haantje op een stokje, ku-k'le-ku-k'le-ku.
2.
Een hondje in een hondenhok, waf-waf-waf, waf-waf-waf,
Een hondje in een hondenhok, waf-waf-waf, waf-waf.
Een hondje in een hondenhok, waf-waf-waf, waf-waf.
3.
Een eendje in de waterplas, kwek-kwek-kwek, kwek-kwek-kwek.
Een eendje in de waterplas, kwek-kwek-kwek, kwek-kwek.
Een eendje in de waterplas, kwek-kwek-kwek, kwek-kwek.
4.
Een vogeltje op zijn nestje, twiet-twiet-twiet, twiet-twiet-twiet.
Een vogeltje op zijn nestje, twiet-twiet-twiet, twiet-twiet.
Een vogeltje op zijn nestje, twiet-twiet-twiet, twiet-twiet.
5.
Een lammetje in de groene wei, mèh-mèh-mèh, mèh-mèh-mèh.
Een lammetje in de groene wei, mèh-mèh-mèh, mèh-mèh.
Een lammetje in de groene wei, mèh-mèh-mèh, mèh-mèh.
6.
Een varkentje in de modder, knor-knor-knor, knor-knor-knor.
Een varkentje in de modder, knor-knor-knor, knor-knor.
Een varkentje in de modder, knor-knor-knor, knor-knor.
Lied • Een mand vol poesjes
We hebben jonge poesjes, die kwamen er vannacht. Een mand vol robbedoesjes, ik tel er minstens acht. Een mand vol zachte staartjes, oortjes en snorrenhaartjes, gekrabbel en gekriebel, getrappel en gewiebel. Die mand zal over een dag of zeven beslist niet groot genoeg meer wezen. En als de peosjes drie weken zijn, dan is het hele huis te klein
Lied • Een treintje ging uit rijden
Een treintje ging uit rijden van Amsterdam naar Rotterdam
en achter al die raampjes daar zaten zoveel kinderen
en die deden allemaal zo
en achter al die raampjes daar zaten zoveel kinderen
en die deden allemaal zo
Lied • Er zat een klein kaboutertje (1)
Er zat een klein kaboutertje te huilen op een steen.
Huilend, heel de dag alleen. Sta op, kaboutertje, droog je traantjes af!
Kies er eentje uit de kring die dansen mag!
Tra-la-la-la tralalala tra la la la
Huilend, heel de dag alleen. Sta op, kaboutertje, droog je traantjes af!
Kies er eentje uit de kring die dansen mag!
Tra-la-la-la tralalala tra la la la
Lied • Goedemorgen, lieve zonneschijn!
Goedemorgen, lieve zonneschijn,
door 't raam zie ik je gouden schijn,
wat zingen nu de vogels fijn!
De vogels zingen met nieuwe kracht en hebben voor de stille nacht u,
lieve Heer, hun dank gebracht.
door 't raam zie ik je gouden schijn,
wat zingen nu de vogels fijn!
De vogels zingen met nieuwe kracht en hebben voor de stille nacht u,
lieve Heer, hun dank gebracht.
Lied • Groei, zaadje klein!
1.
Groei, groei, zaadje klein, uit de donk’re gronden!
Altijd hoger, altijd op,
tot ten laatst je groene top
’t zonlicht heeft gevonden.
Altijd hoger, altijd op,
tot ten laatst je groene top
’t zonlicht heeft gevonden.
2.
Bloemknop, bloesemknop,
wiegel in de winden!
Als je je blaadjes openvouwt,
altijd verder openvouwt,
kan de zon je vinden.
wiegel in de winden!
Als je je blaadjes openvouwt,
altijd verder openvouwt,
kan de zon je vinden.
3.
Bloempje, bloempje fijn,
ga je blaadjes sluiten!
Alle vogels zwijgen nu,
ook de zon gaat slapen nu;
donker wordt het buiten.
ga je blaadjes sluiten!
Alle vogels zwijgen nu,
ook de zon gaat slapen nu;
donker wordt het buiten.
Lied • Haasje in de groeve
Haasje in de groeve zat en sliep, zat en sliep.
Ach, klein haasje, ben je ziek,
dat ’k je niet meer hupp’len zie?
Haasje, hup, haasje, hup, haasje, hup!
Ach, klein haasje, ben je ziek,
dat ’k je niet meer hupp’len zie?
Haasje, hup, haasje, hup, haasje, hup!
Lied • Jan, mijne man
1.
Jan, mijne man, wou ruiter worden,
Jan, mijne man, die had geen paard.
Toen pakt' hij de kat
en nam hem bij zijn staart;
toen had Jan, mijne man, een paard.
Jan, mijne man, die had geen paard.
Toen pakt' hij de kat
en nam hem bij zijn staart;
toen had Jan, mijne man, een paard.
2.
Jan, mijne man, wou ruiter worden,
Jan, mijne man, die had geen zaâl.
Toen nam hij een ei
en brak daarvan de schaal;
toen had Jan, mijne man, een zaâl.
Jan, mijne man, die had geen zaâl.
Toen nam hij een ei
en brak daarvan de schaal;
toen had Jan, mijne man, een zaâl.
3.
Jan, mijne man, wou ruiter worden,
Jan, mijne man, die had geen toom.
Toen nam hij zijn jas
en scheurd' daarvan de zoom;
toen had Jan, mijne man, een toom.
Jan, mijne man, die had geen toom.
Toen nam hij zijn jas
en scheurd' daarvan de zoom;
toen had Jan, mijne man, een toom.
4.
Jan, mijne man, wou ruiter worden,
Jan, mijne man, die had geen zweep.
Toen nam hij zijn hemd
en scheurd' daarvan een reep;
toen had Jan, mijne man, een zweep.
Jan, mijne man, die had geen zweep.
Toen nam hij zijn hemd
en scheurd' daarvan een reep;
toen had Jan, mijne man, een zweep.
Lied • Klein, klein lammetje
Klein lammetje, buiten in de wei, je huppelt zo vrij en blij.
Je springt heel hoog, je springt in ’t rond en gaat dan liggen op de grond.
Straks ben je moe en wordt het nacht, dan kruip je tegen moeders vacht.
Je springt heel hoog, je springt in ’t rond en gaat dan liggen op de grond.
Straks ben je moe en wordt het nacht, dan kruip je tegen moeders vacht.
Lied • Kleine vogel
Kleine vogel daar, vlieg en fladder maar.
Breng de kind'ren zonneschijn, mooie lieve vogel klein
Breng de kind'ren zonneschijn, mooie lieve vogel klein
Lied • Kleurenliedje
1.
Een wortel is oranje,
een kersje dat is rood,
het gras is net zo groen
als alle kikkers in de sloot.
een kersje dat is rood,
het gras is net zo groen
als alle kikkers in de sloot.
2.
Een zonnebloem moet geel zijn,
de sneeuw is altijd wit,
en ik krijg roze billen
als ik in mijn badje zit.
de sneeuw is altijd wit,
en ik krijg roze billen
als ik in mijn badje zit.
3.
Een keuteltje moet bruin zijn,
de lucht is meestal blauw,
en ik geef rode rozen
als ik heel veel van je hou!
de lucht is meestal blauw,
en ik geef rode rozen
als ik heel veel van je hou!
Lied • Krokuslied
Krokusje klein, heel gauw zal het lente zijn.
Kom eens uit je holletje en tover een bloem uit je bolletje
en sprietjes boven de grond, en kijk dan eens in ’t rond!
Kom eens uit je holletje en tover een bloem uit je bolletje
en sprietjes boven de grond, en kijk dan eens in ’t rond!
Lied • Lammetje
Lammetje, lammetje, lammetje, kom er eens over mijn dammetje!
Lammetje zoet, lammetje klein, wil je wel mijn vriendje zijn?
Lammetje zoet, lammetje klein, wil je wel mijn vriendje zijn?
Lied • Lieve lente, kom maar gauw!
1.
Lieve lente kom maar gauw,
kleur de luchten wit en blauw,
verf de velden geel en groen,
ja, dat moet je doen! 2x
kleur de luchten wit en blauw,
verf de velden geel en groen,
ja, dat moet je doen! 2x
2.
Zachte zomer, kom maar snel,
kriebel lekker op m'n vel,
op m'n buik en op m'n nek,
helemaal te gek! 2x
kriebel lekker op m'n vel,
op m'n buik en op m'n nek,
helemaal te gek! 2x
3.
Hela herfst, het is jouw beurt,
zorg dat je de blaadjes kleurt,
rood, oranje, bruin en geel,
wat zijn het er veel! 2x
zorg dat je de blaadjes kleurt,
rood, oranje, bruin en geel,
wat zijn het er veel! 2x
4.
Witte winter, nu kom jij,
geef ons ijs met sneeuw erbij,
koude tenen zijn niet erg,
mensen wat een berg! 2x
geef ons ijs met sneeuw erbij,
koude tenen zijn niet erg,
mensen wat een berg! 2x
5.
Jaargetijden op een rij,
ja, zo gaat een jaar voorbij,
vier keer geven wij een zoen,
één voor elk seizoen! 4x
ja, zo gaat een jaar voorbij,
vier keer geven wij een zoen,
één voor elk seizoen! 4x
Lied • Lieve regen, ga weg!
Lieve regen ga weg! Lieve zon, kom weer omme,
met mooi blauwe hemel, met de vogeltjes vlug,kom zon, weer terug!
met mooi blauwe hemel, met de vogeltjes vlug,kom zon, weer terug!
Lied • Maart roert zijn staart (1)
Laat Koning Winter nu maar gaan, maak voor het zonnetje ruim baan!
Geen natte sneeuw, geen ijs, geen kou, maar krokusjes geel en viooltjes blauw.
Lente, kom nu gauw, we hebben geen zin meer in de kou!
Maar maart roert zijn staart, trekt er zich niets van aan of de zon of de koude nu komen of gaan.
Geen natte sneeuw, geen ijs, geen kou, maar krokusjes geel en viooltjes blauw.
Lente, kom nu gauw, we hebben geen zin meer in de kou!
Maar maart roert zijn staart, trekt er zich niets van aan of de zon of de koude nu komen of gaan.
Lied • Merel
Boven op het dak, in zijn zwarte pak,
zit een kleine merel die zingt en jubelt luid.
In de struiken tussen ’t groen, zit het nest verborgen.
Merels hebben veel te doen om hun jongen te verzorgen.
zit een kleine merel die zingt en jubelt luid.
In de struiken tussen ’t groen, zit het nest verborgen.
Merels hebben veel te doen om hun jongen te verzorgen.
Lied • Mezenliedje
1.
Wat is dat? Wat is dat?
Hier een wormpje in 't gras,
daar een zaadje op 't mos.
Riet, riet, pink, riet, riet, pink!
Hier een wormpje in 't gras,
daar een zaadje op 't mos.
Riet, riet, pink, riet, riet, pink!
2.
Dan heel snel, vliegt hij weg,
op een tak, in een struik,
ja, heel snel als een flits.
op een tak, in een struik,
ja, heel snel als een flits.
3.
Als dat lied eenmaal klinkt,
is de winter voorbij,
is de lente weer terug.
is de winter voorbij,
is de lente weer terug.
Lied • Moeder Aarde
Moeder Aarde waar zijn al uw kinderen klein
Moeder Aarde waar zijn al uw bloempjes klein?
Slapen in de aarde tot hen wekt de zonneschijn.
Zonneschijn, straal nu blij, wek ons alle bloempjes klein!
Sterren, zonneschijn, schild’ren rode, blauwe rokjes
voor de lieve bloemenklokjes.
Over heuvels met lichte vleugels, vliegen vlinders en kevers klein.
Vogelijn zingt een vrolijk lied. Kom doe mee, heb geen verdriet!
Moeder Aarde waar zijn al uw bloempjes klein?
Slapen in de aarde tot hen wekt de zonneschijn.
Zonneschijn, straal nu blij, wek ons alle bloempjes klein!
Sterren, zonneschijn, schild’ren rode, blauwe rokjes
voor de lieve bloemenklokjes.
Over heuvels met lichte vleugels, vliegen vlinders en kevers klein.
Vogelijn zingt een vrolijk lied. Kom doe mee, heb geen verdriet!
Lied • Naar de zaadjes in de grond
Naar de zaadjes in de grond, gaan de dwergen nu terstond.
Wakker worden, lente wacht; boven met haar zonnepracht.
Zaadjes kom maar uit je huisje en trek uit je winterbuisje.
Trek je nieuwe kleertjes aan. Zaadjes vlug weer opgestaan!
Wakker worden, lente wacht; boven met haar zonnepracht.
Zaadjes kom maar uit je huisje en trek uit je winterbuisje.
Trek je nieuwe kleertjes aan. Zaadjes vlug weer opgestaan!
Lied • O, o, o, kabouters lopen zó!
O, o, o, kabouters lopen zó!
En als kabouters lopen moeten,
doen ze schoenen aan hun voeten.
O, o, o, kabouters lopen zó!
En als kabouters lopen moeten,
doen ze schoenen aan hun voeten.
O, o, o, kabouters lopen zó!
