Een man die zich Columbus noemt, wiedewiedewiet, boem, boem,
was in de scheepvaart zeer beroemd, wiedewiedewiet, boem, boem.
Zijn zorgen waren levensgroot; hij zocht naar nieuw land met zijn boot.
Bibliotheek
Leeftijdsgroep
Soort lied
Toonreeks
Begeleiding
Taal
Jaarfeest
Seizoen
Thema
Bezetting
Liederen klas 3
Ademhaling
Articulatie
Brommers
Concentratie
Houding
Luisteren
Resonans
Stem losmaken
Kinderen met zangproblemen
Lied • Columbus
1.
Gloria victoria, wiedewiedewiet, joe-chei-sa-sa!
Gloria victoria, wiedewiedewiet, boem, boem!
Gloria victoria, wiedewiedewiet, boem, boem!
2.
Toen hij 's morgens een bakkie dronk, wiedewiedewiet, boem, boem,
toen sprong hij vrolijk van de grond, wiedewiedewiet, boem, boem,
want daar kwam met de eerste tram de Spaanse koning bij hem an.
toen sprong hij vrolijk van de grond, wiedewiedewiet, boem, boem,
want daar kwam met de eerste tram de Spaanse koning bij hem an.
Gloria victoria, wiedewiedewiet, joe-chei-sa-sa!
Gloria victoria, wiedewiedewiet, boem, boem!
Gloria victoria, wiedewiedewiet, boem, boem!
3.
"Columbus", sprak die beste man, wiedewiedewiet, boem, boem,
"je hebt al heel wat slims gedaan, wiedewiedewiet, boem, boem,
maar ons ontbreekt de gloria; ontdek voor mij Amerika!"
"je hebt al heel wat slims gedaan, wiedewiedewiet, boem, boem,
maar ons ontbreekt de gloria; ontdek voor mij Amerika!"
Gloria victoria, wiedewiedewiet, joe-chei-sa-sa!
Gloria victoria, wiedewiedewiet, boem, boem!
Gloria victoria, wiedewiedewiet, boem, boem!
4.
Een man een man, een woord een woord, wiedewiedewiet, boem, boem,
de zelfde dag voer hij al voort, wiedewiedewiet boem, boem,
en op een morgen riep hij: "Land! Wat ik daar zie lijkt zo bekant?"
de zelfde dag voer hij al voort, wiedewiedewiet boem, boem,
en op een morgen riep hij: "Land! Wat ik daar zie lijkt zo bekant?"
Gloria victoria, wiedewiedewiet, joe-chei-sa-sa!
Gloria victoria, wiedewiedewiet, boem, boem!
Gloria victoria, wiedewiedewiet, boem, boem!
5.
Het volk aan land zweeg stil en zag, wiedewiedewiet boem, boem,
Columbus die riep: "Goeie dag," wiedewiedewiet boem, boem,
"ligt hier misschien Amerika?" De autochtonen riepen: "Ja!"
Columbus die riep: "Goeie dag," wiedewiedewiet boem, boem,
"ligt hier misschien Amerika?" De autochtonen riepen: "Ja!"
Gloria victoria, wiedewiedewiet, joe-chei-sa-sa!
Gloria victoria, wiedewiedewiet, boem, boem!
Gloria victoria, wiedewiedewiet, boem, boem!
6.
Zijn vraag had meteen groot effect, wiedewiedewiet boem, boem,
zij schreeuwden bang: "We zijn ontdekt!", wiedewiedewiet boem, boem.
De hoofdman riep: "Mijn beste man, jij bent vast die Columbus dan!"
zij schreeuwden bang: "We zijn ontdekt!", wiedewiedewiet boem, boem.
De hoofdman riep: "Mijn beste man, jij bent vast die Columbus dan!"
Gloria victoria, wiedewiedewiet, joe-chei-sa-sa!
Gloria victoria, wiedewiedewiet, boem, boem!
Gloria victoria, wiedewiedewiet, boem, boem!
1.
Day is done, gone the sun, from the lake, from the hills, from the sky:
"All is well, safely rest, God is nigh."
"All is well, safely rest, God is nigh."
2.
Fading light dims the sight and a star gems the sky, gleaming bright.
From afar, drawing nigh, falls the night.
From afar, drawing nigh, falls the night.
3.
Thanks and praise, for our days, 'neath the sun, 'neath the stars, 'neath the sky.
As we go, this we know: God is nigh.
As we go, this we know: God is nigh.
4.
Sun has set, shadows come, time has fled, we must go to our rest.
Always true to the promises we've made.
Always true to the promises we've made.
5.
While the light fades from sight and the stars gleaming rays softly send
to thy hands we our souls, Lord, commend.
to thy hands we our souls, Lord, commend.
Lied • De sneeuwpop en de zon
1.
De warme zon straalt met nieuw kracht
uit het zuiden, uit het zuiden.
De sneeuwpop zucht, want hij wordt zo zacht,
zie hem pruilen, zie hem pruilen.
Zijn witte rijk wordt een luchtkasteel,
hij ergert zich daarom al groen en geel,
zie hem huilen, zie hem huilen.
uit het zuiden, uit het zuiden.
De sneeuwpop zucht, want hij wordt zo zacht,
zie hem pruilen, zie hem pruilen.
Zijn witte rijk wordt een luchtkasteel,
hij ergert zich daarom al groen en geel,
zie hem huilen, zie hem huilen.
2.
Ach, sneeuwmeneer ook al ben je mooi,
jij moet wijken, jij moet wijken.
Je winterpak wordt een modderpoel,
moet je kijken, moet je kijken.
De leeuwerik kwinkeleert in 't rond:
"Waar is die man die hier zo statig stond,
hij moet wijken, hij moet wijken."
jij moet wijken, jij moet wijken.
Je winterpak wordt een modderpoel,
moet je kijken, moet je kijken.
De leeuwerik kwinkeleert in 't rond:
"Waar is die man die hier zo statig stond,
hij moet wijken, hij moet wijken."
3.
De zwarte raaf roept zo hard hij kan,
in de bomen, in de bomen:
"Die man mag weg en de lentedag
mag nu komen, mag nu komen."
De kraai kan kraaien zoals je hoor.
De zwaluw is van 't zuiden hier in noord
aangekomen, aangekomen.
in de bomen, in de bomen:
"Die man mag weg en de lentedag
mag nu komen, mag nu komen."
De kraai kan kraaien zoals je hoor.
De zwaluw is van 't zuiden hier in noord
aangekomen, aangekomen.
4.
Het beekje stroomt langs de waterkant,
moet je kijken, moet je kijken.
Waar eens de sneeuwpop heel stoer en stram
stond te prijken, stond te prijken.
Daar groeien bloempjes een duizendtal.
De koeien mogen straks ook uit de stal
buiten kijken, buiten kijken
moet je kijken, moet je kijken.
Waar eens de sneeuwpop heel stoer en stram
stond te prijken, stond te prijken.
Daar groeien bloempjes een duizendtal.
De koeien mogen straks ook uit de stal
buiten kijken, buiten kijken
1.
De winter heeft wijd en zijd, de aarde een bed gespreid,
Heeft gras en boom in ’t koele dons ter rust’ gevlijd.
Heeft gras en boom in ’t koele dons ter rust’ gevlijd.
2.
Op kale twijgen zacht een kussentje ligt, en wacht.
En wortels voegen zich héél diep onder die vacht.
En wortels voegen zich héél diep onder die vacht.
3.
De sneeuwvlok, zacht gedaald, het wachtende zaad omstraalt,
dat niet te snel, in veld en woud, de kiem ontwaakt.
dat niet te snel, in veld en woud, de kiem ontwaakt.
Lied • De winter is weg
De winter is weg, en de lente komt nabij.
Het winterseizoen, zonder zon is voorbij.
Het ijs gaat verdwijnen, de nieuwe zon gaat schijnen, de hemel wordt blauw.
De tijd is gekomen dat wij weer mogen dromen van lente en mei.
Het winterseizoen, zonder zon is voorbij.
Het ijs gaat verdwijnen, de nieuwe zon gaat schijnen, de hemel wordt blauw.
De tijd is gekomen dat wij weer mogen dromen van lente en mei.
Lied • Die Ente geht zum Bäcker
1.
Die Ente geht zum Bäcker, und sagt ihm: "Guten Tag!
Dein Brot das schmeckt so lecker, wie ich es gerne mag."
"Ich gebe dir drei Brötchen in deinen Korb hinein."
Die Ente nimmt das Körbchen, und trägt es wieder heim.
Dein Brot das schmeckt so lecker, wie ich es gerne mag."
"Ich gebe dir drei Brötchen in deinen Korb hinein."
Die Ente nimmt das Körbchen, und trägt es wieder heim.
2.
Das Hündchen geht zum Bäcker, und sagt ihm "Guten Tag!
Dein Brot das schmeckt so lecker, wie ich es gerne mag."
"Ich gebe dir drei Brötchen in deinen Korb hinein."
Das Hündchen nimmt das Körbchen, und trägt es wieder heim.
Dein Brot das schmeckt so lecker, wie ich es gerne mag."
"Ich gebe dir drei Brötchen in deinen Korb hinein."
Das Hündchen nimmt das Körbchen, und trägt es wieder heim.
3.
Das Schäfchen geht zum Bäcker ...
4.
Das Pferdchen …
Lied • Doctor Foster
Doctor Foster went to Gloucester in a shower of rain,
stepped in a puddle right up to his middle and he never went there again.
stepped in a puddle right up to his middle and he never went there again.
Lied • Drei Japanesen
Drei Japanesen mit dem Kontrabas
saßen auf die Straße und sie spielten was.
Kam die polizei, sagte: 'Was ist das?'
Drei Japanesen mit dem Kontrabas!
saßen auf die Straße und sie spielten was.
Kam die polizei, sagte: 'Was ist das?'
Drei Japanesen mit dem Kontrabas!
1.
Geen dier is op de aarde, u, lieve God, te klein.
Gij riep ze al in 't leven, ze zijn voor eeuwig dijn.
Gij riep ze al in 't leven, ze zijn voor eeuwig dijn.
Tot U, tot U roept mens en dier; 't vogeltje zingt,
't visje springt, 't bijtje zoemt, 't kevertje bromt.
Ook piept er vaak een muisje klein:
"Heer God, wil nu geprezen zijn!"
't visje springt, 't bijtje zoemt, 't kevertje bromt.
Ook piept er vaak een muisje klein:
"Heer God, wil nu geprezen zijn!"
2.
De vogel in de luchten zingt u een vrolijk lied,
de slangen in de spleten, gij schuwt hun sissen niet.
de slangen in de spleten, gij schuwt hun sissen niet.
Tot U, tot U roept mens en dier; 't vogeltje zingt,
't visje springt, 't bijtje zoemt, 't kevertje bromt.
Ook piept er vaak een muisje klein:
"Heer God, wil nu geprezen zijn!"
't visje springt, 't bijtje zoemt, 't kevertje bromt.
Ook piept er vaak een muisje klein:
"Heer God, wil nu geprezen zijn!"
3.
De visjes, die daar zwemmen, ze zijn voor u niet stom,
gij hoort al hunne stemmen, voor u is niemand dom.
gij hoort al hunne stemmen, voor u is niemand dom.
Tot U, tot U roept mens en dier; 't vogeltje zingt,
't visje springt, 't bijtje zoemt, 't kevertje bromt.
Ook piept er vaak een muisje klein:
"Heer God, wil nu geprezen zijn!"
't visje springt, 't bijtje zoemt, 't kevertje bromt.
Ook piept er vaak een muisje klein:
"Heer God, wil nu geprezen zijn!"
4.
Voor U danst in de zonne, de kleine muggenschaar,
hun dank voor levensvreugde, die brengen zij U daar.
hun dank voor levensvreugde, die brengen zij U daar.
Tot U, tot U roept mens en dier; 't vogeltje zingt,
't visje springt, 't bijtje zoemt, 't kevertje bromt.
Ook piept er vaak een muisje klein:
"Heer God, wil nu geprezen zijn!"
't visje springt, 't bijtje zoemt, 't kevertje bromt.
Ook piept er vaak een muisje klein:
"Heer God, wil nu geprezen zijn!"
5.
De zon, de maan gaan onder en op, al in uw rijk
en alles is, o, wonder, voor U, o, God, gelijk.
en alles is, o, wonder, voor U, o, God, gelijk.
Tot U, tot U roept mens en dier; 't vogeltje zingt,
't visje springt, 't bijtje zoemt, 't kevertje bromt.
Ook piept er vaak een muisje klein:
"Heer God, wil nu geprezen zijn!"
't visje springt, 't bijtje zoemt, 't kevertje bromt.
Ook piept er vaak een muisje klein:
"Heer God, wil nu geprezen zijn!"
Lied • Hopsa Marjonneke! (1)
1.
Hopsa, Marjonneke, dans met je Hans!
Zwaai je japonneke, draai mee ten dans!
Zwaai je japonneke, draai mee ten dans!
Diedel, doedel, dadel, rom-pom-pom, één, twee en keer je om!
Hopsa Marjonneke, dans met je Hans!
Hopsa Marjonneke, dans met je Hans!
2.
Dansen met sier en zwier, draai in het rond!
Drink met plezier het bier, pint aan de mond!
Refrein: Diedel, doedel, dadel, .....
Drink met plezier het bier, pint aan de mond!
Refrein: Diedel, doedel, dadel, .....
3.
Dans nu, want morgen is 't dansen voorbij!
Morgen weer zorgen voor 't vee in de wei.
Refrein: Diedel, doedel, dadel, .....
Morgen weer zorgen voor 't vee in de wei.
Refrein: Diedel, doedel, dadel, .....
Lied • Ik leef als kind op aarde
Ik leef als kind op aarde, en sta op vaste grond. De grond van moeder aarde zie ik overal in het rond. Hey yunga, hoe yunga, hey yung yung.
De aarde kan ons dragen met alles wat er leeft. Wij hoeven niet te vragen, heb dank voor wat zij geeft.
De aarde kan ons dragen met alles wat er leeft. Wij hoeven niet te vragen, heb dank voor wat zij geeft.
Lied • In den hemel is enen dans (2)
In den hemel is enen dans, Alleluia! Daar dansen al die maagdekens, benedicamus Domino, Alleluia.
't Is voor Amelia, Alleluia. Wij dansen naar de maagdekens.
't Is voor Amelia, Alleluia. Wij dansen naar de maagdekens.
Lied • Kom, Iwanowitsj!
Kom, Iwanowitsj, speel de balalalalaika, morgen gaat de troika, ga je van ons heen, laat je ons alleen! Aj aj aj, snaren in het spel, want we gaan de trepak dansen: vlug en fel. Aj aj aj, drinken kameraad, drink met ons de wodka voor je morgen gaat!
Lied • Le joli matin
Le joli matin, tout plein de lumière, le joli matin, nous met en train.
Qu’il pleuve, qu’il vente, toujours on chante:
"Ah, qu’il sait bien nous plaire le joli matin!"
Qu’il pleuve, qu’il vente, toujours on chante:
"Ah, qu’il sait bien nous plaire le joli matin!"
Lied • Loe-la-li-lee (1)
Loe-la-li-lee-la-li loe-li-la-li-lee, loela loe-la-lee.
Loo-la-ly-lay-la-ly loo-ly-la-ly-lay, loo-la loo-la-lay
Loo-la-ly-lay-la-ly loo-ly-la-ly-lay, loo-la loo-la-lay
Lied • Maria-Lichtmiscanon
Op twee februai stralende zon,
pas dan maar op want de kou komt weerom,
maar met wolken en hagel en ijs die dag,
is 't klaar dat de lente komen mag.
pas dan maar op want de kou komt weerom,
maar met wolken en hagel en ijs die dag,
is 't klaar dat de lente komen mag.
Lied • Melchior et Balthazar (1)
1.
Melchior et Balthazar sont partis d'Afrique,
sont partis d'Afrique.
Melchior et Balthazar sont partir d'Afrique
avec le roi Gaspard.
sont partis d'Afrique.
Melchior et Balthazar sont partir d'Afrique
avec le roi Gaspard.
2.
Arrivés à Bethléem, ils défir' leur manne,
ils défir' leur manne.
Arrivés à Bethléem, ils défir' leur manne
et leur mannequin.
ils défir' leur manne.
Arrivés à Bethléem, ils défir' leur manne
et leur mannequin.
3.
Affamés comme des loups, ils mangèr'
la soupe, ils mangèr' la soupe.
Affamés comme des loups, ils mangèr'
la soupe et la soupe aux choux.
la soupe, ils mangèr' la soupe.
Affamés comme des loups, ils mangèr'
la soupe et la soupe aux choux.
Lied • Nima naja
Lied • Op de grote, stille heide
1.
Op de grote, stille heide,
dwaalt de herder eenzaam rond,
wijl de witgewolde kudde,
trouw bewaakt wordt door de hond.
En al dwalend ginds en her,
denkt de herder: "Och, hoe ver,
hoe ver is mijn heide,
hoe ver is mijn heide, mijn heide?"
dwaalt de herder eenzaam rond,
wijl de witgewolde kudde,
trouw bewaakt wordt door de hond.
En al dwalend ginds en her,
denkt de herder: "Och, hoe ver,
hoe ver is mijn heide,
hoe ver is mijn heide, mijn heide?"
2.
Op de grote stille heide,
bloeien bloempjes lief en teer,
pralend in de zonnestralen,
als een bloemhof heind'_en veer.
En tevreê met karig loon,
roept de herder: "Ah, hoe schoon,
hoe schoon is mijn heide,
hoe schoon is mijn heide, mijn heide!"
bloeien bloempjes lief en teer,
pralend in de zonnestralen,
als een bloemhof heind'_en veer.
En tevreê met karig loon,
roept de herder: "Ah, hoe schoon,
hoe schoon is mijn heide,
hoe schoon is mijn heide, mijn heide!"
3.
Op de grote stille heide,
rust het al bij maneschijn,
als de schaapjes en de bloemen,
vredig ingeslapen zijn.
En terugziend op zijn pad,
juicht de herder: "Welk een schat,
hoe rijk is mijn heide,
hoe rijk is mijn heide, mijn heide!"
rust het al bij maneschijn,
als de schaapjes en de bloemen,
vredig ingeslapen zijn.
En terugziend op zijn pad,
juicht de herder: "Welk een schat,
hoe rijk is mijn heide,
hoe rijk is mijn heide, mijn heide!"
Lied • Rabbit ain't got no tail at all
1.
Rabbit ain't got no tail at all, tail at all, tail at all.
Rabbit ain't got no tail at all, just a powder puff.
Rabbit ain't got no tail at all, just a powder puff.
2.
Rabbit don't wear no cutaway coat, cutaway coat, cutaway coat.
Rabbit don't wear no cutaway coat, just a suit of fur.
Rabbit don't wear no cutaway coat, just a suit of fur.
3.
Rabbit don't eat no bacon and egg, bacon and egg, bacon and egg.
Rabbit don't eat no bacon and egg, just a field of grass.
Rabbit don't eat no bacon and egg, just a field of grass.
4.
Rabbit don't need no pots and pans, pots and pans, pots and pans.
Rabbit don't need no pots and pans, just a set of teeth.
Rabbit don't need no pots and pans, just a set of teeth.
5.
Rabbit don't have no motor car, motor car, motor car.
Rabbit don't have no motor car, just his own four legs.
Rabbit don't have no motor car, just his own four legs.
6.
Rabbit don't have to build no house, build no house, build no house.
Rabbit don't have to build no house, just a deep dark hole.
Rabbit don't have to build no house, just a deep dark hole.
Lied • So treiben wir den Winter aus
1.
So treiben wir den Winter aus, durch uns’re Stadt zum Tor hinaus.
Und jagen ihn zu schanden, hinweg aus unsern Landen.
Und jagen ihn zu schanden, hinweg aus unsern Landen.
2.
Wir stürzen ihn von Berg zu Tal, damit er sich zu Tode fall.
Und uns nicht mehr betrüge, durch falsche List und Lüge.
Und uns nicht mehr betrüge, durch falsche List und Lüge.
3.
Wir jagen den Winter vor die Tür, den Sommer bringen wir herfür.
Den Sommer und den Maien, die Blümlein mancherleien.
Den Sommer und den Maien, die Blümlein mancherleien.
4.
Die Blümlein sind das göttlich Wort, das blüht itzunder an manchem Ort.
Das wird uns rein gelehret: "Gott ist's, der hat's bescheret."
Das wird uns rein gelehret: "Gott ist's, der hat's bescheret."
Lied • Tengo, tengo, tengo
Tengo, tengo, tengo, tú no tienes nada,
tengo tres ovejas en una cabana.
Una me da leche, otra me da lana,
otra me mantiene toda la semana.
Caballito blanco, lljévame de a qui.
Llévame hasta el pueblo donde yo naci.
tengo tres ovejas en una cabana.
Una me da leche, otra me da lana,
otra me mantiene toda la semana.
Caballito blanco, lljévame de a qui.
Llévame hasta el pueblo donde yo naci.
Lied • Twintig zwijnen
1.
Twintig zwijnen, die verdwijnen
makk'lijk in je keelgat,
fijn gebraden in de boter,
ja, dat maakt je eetlust groter,
en daarbij, lekkernij,
verse sla met ei en prei.
makk'lijk in je keelgat,
fijn gebraden in de boter,
ja, dat maakt je eetlust groter,
en daarbij, lekkernij,
verse sla met ei en prei.
2.
Achttien dozen abrikozen,
zestien moten heilbot,
veertien vette koteletten,
tien kadetjes met kroketjes.
Hi-hi-hi, ha-ha-ha, kabouter,
doe jij dat eens na!
zestien moten heilbot,
veertien vette koteletten,
tien kadetjes met kroketjes.
Hi-hi-hi, ha-ha-ha, kabouter,
doe jij dat eens na!
3.
Dertien alen en garnalen,
eet je er wel duizend,
veertien ijsjes, elf sausijsjes,
daarbij zeventien radijsjes,
en zo waar, staan er daar,
twintig lekk're taartjes klaar.
eet je er wel duizend,
veertien ijsjes, elf sausijsjes,
daarbij zeventien radijsjes,
en zo waar, staan er daar,
twintig lekk're taartjes klaar.
4.
Nog zes hazen en vijf kazen,
eet je met genoegen,
vier terrines met sardines,
drie kalkoenen, twee meloenen.
Nu is_'t uit, tot besluit,
eet je dan nog een beschuit.
eet je met genoegen,
vier terrines met sardines,
drie kalkoenen, twee meloenen.
Nu is_'t uit, tot besluit,
eet je dan nog een beschuit.
Lied • Wij komen van Oosten (1)
1.
Wij komen van Oosten, wij komen van ver,
à la Berline postiljon.
Wij zijn er drie koningen
met ene ster, à la Berline postiljon.
à la Berline postiljon.
Wij zijn er drie koningen
met ene ster, à la Berline postiljon.
Van cher ami tot in de knie.
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok naar Vendelo,
van cher ami.
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok naar Vendelo,
van cher ami.
2.
Gij sterre, gij moet er zo stille niet staan,
à la Berline postiljon.
Gij moet er met ons naar
Bethlehem gaan,
à la Berline postiljon.
à la Berline postiljon.
Gij moet er met ons naar
Bethlehem gaan,
à la Berline postiljon.
Van cher ami tot in de knie.
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok naar Vendelo,
van cher ami.
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok naar Vendelo,
van cher ami.
3.
Te Bethlehem in die schone stad,
à la Berline postiljon.
Maria met haar klein kindeke zat,
à la Berline postiljon.
à la Berline postiljon.
Maria met haar klein kindeke zat,
à la Berline postiljon.
Van cher ami tot in de knie.
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok naar Vendelo,
van cher ami.
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok naar Vendelo,
van cher ami.
4.
En 't_kindeke heeft al zo lange geleefd,
à la Berline postiljon.
Dat 't_hemel en aarde geschapen heeft,
à la Berline postiljon.
à la Berline postiljon.
Dat 't_hemel en aarde geschapen heeft,
à la Berline postiljon.
Van cher ami tot in de knie.
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok naar Vendelo,
van cher ami.
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok naar Vendelo,
van cher ami.
5.
Ja, hemel en aarde en dan nog meer,
à la Berline postiljon.
Dat is er een teken van God de Heer,
à la Berline postiljon.
à la Berline postiljon.
Dat is er een teken van God de Heer,
à la Berline postiljon.
Van cher ami tot in de knie.
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok naar Vendelo,
van cher ami.
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok naar Vendelo,
van cher ami.
6.
Wij hebben gezongen al voor dit huis,
à la Berline postiljon.
Geeft ons een penning, met een wit kruis,
à la Berline postiljon.
à la Berline postiljon.
Geeft ons een penning, met een wit kruis,
à la Berline postiljon.
Van cher ami tot in de knie.
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok naar Vendelo,
van cher ami.
Wij zijn drie koningskinderen,
Sa pater trok naar Vendelo,
van cher ami.