De bloemen in de lente, zij tonen hun pracht.
De bloemen in de lente, zij spreken van uw kracht.
Zij stijgen de hemel een eind tegemoet
en brengen met hun kleuren de Schepper een groet.
Bibliotheek
Leeftijdsgroep
Soort lied
Toonreeks
Begeleiding
Taal
Jaarfeest
Seizoen
Thema
Bezetting
Liederen klas 3
Ademhaling
Articulatie
Brommers
Concentratie
Houding
Luisteren
Resonans
Stem losmaken
Kinderen met zangproblemen
1.
2.
De bomen in de aarde, zij staan daar zo schoon.
De bomen in de aarde, zij spannen de kroon.
Zij stijgen de hemel een eind tegemoet
en brengen met hun lover de Schepper een groet.
De bomen in de aarde, zij spannen de kroon.
Zij stijgen de hemel een eind tegemoet
en brengen met hun lover de Schepper een groet.
3.
De vogels in de bomen, zij zingen hun lied.
De vogels in de bomen verzwijgen U niet.
Zij stijgen de hemel een eind tegemoet
en brengen in beurtzang hun Schepper een groet.
De vogels in de bomen verzwijgen U niet.
Zij stijgen de hemel een eind tegemoet
en brengen in beurtzang hun Schepper een groet.
4.
De engelen daarboven, zij zingen steeds door.
De engelen daarboven, zij zingen ons voor.
Zij loven de Heer en wij zingen hen na;
het ere zij God in de gloria.
De engelen daarboven, zij zingen ons voor.
Zij loven de Heer en wij zingen hen na;
het ere zij God in de gloria.
5.
De mensen op de aarde, zij krijgen pas stem,
wanneer zij weer gaan zingen ter ere van Hem,
die steeds met zijn liefde het leven bekroont
en die op het lied van zijn kinderen woont.
wanneer zij weer gaan zingen ter ere van Hem,
die steeds met zijn liefde het leven bekroont
en die op het lied van zijn kinderen woont.
Lied • Daar kwam ene boer van Zwitserland
1.
Daar kwam ene boer van Zwitserland. Kadee, kadolleke, keda!
En die had een ezel aan zij hand. Laberdie, laberda, laberdonia!
En die had een ezel aan zijn hand, Cecilia!
En die had een ezel aan zij hand. Laberdie, laberda, laberdonia!
En die had een ezel aan zijn hand, Cecilia!
2.
Waarop dat lei een linnen doek. Kadee, kadolleke, keda!
Hij sprak: "Wat zal ik daarmee doen?" Laberdie ...
Hij sprak: "Wat zal ik daarmee doen?" Laberdie ...
3.
"Wel, snijerke", sprak hij, "snijerke fijn."Kadee, kadolleke, keda!
"Wil mij eens maken een kedelijn." Laberdie …
"Wil mij eens maken een kedelijn." Laberdie …
4.
En als dat kedelijn was gemaakt. Kadee, kadolleke, keda!
Toen ging hij voor zijn vrouwke staan. Laberdie …
Toen ging hij voor zijn vrouwke staan. Laberdie …
5.
"Wel, vrouwke" sprak hij, "vrouwke fijn." Kadee, kadolleke, keda!
"Zeg mij, hoe staat dat kedelijn?" Laberdie …
"Zeg mij, hoe staat dat kedelijn?" Laberdie …
6.
"Dat kedelijn staat jou niks goê." Kadee, kadolleke, keda!
"Ge hebt een lijf gelijk een koe." Laberdie …
"Ge hebt een lijf gelijk een koe." Laberdie …
7.
"Heb ik een lijf gelijk een koe?" Kadee, kadolleke, keda!
"Dan ga ik naar de snijder toe." Laberdie …
"Dan ga ik naar de snijder toe." Laberdie …
8.
"Wel, snijerke", sprak hij, "snijerke fijn." Kadee, kadolleke, keda !
"Ge hebt bedorven mijn kedelijn." Laberdie …
"Ge hebt bedorven mijn kedelijn." Laberdie …
9.
"Heb ik bedorven uw kedelijn?" Kadee, kadolleke, keda!
"Ik heb 't gesnejen in de maneschijn." Laberdie …
"Ik heb 't gesnejen in de maneschijn." Laberdie …
10.
"Hebt gij 't gesnejen in de maneschijn?" Kadee kadolleke, keda!
" 'k zal het betalen in de zonneschijn." Laberdie …
" 'k zal het betalen in de zonneschijn." Laberdie …
11.
De boer die pakte zijn stok al gauw. Kadee, kadolleke, keda!
En waar hij sloeg kwam niet zo nauw. Laberdie …
En waar hij sloeg kwam niet zo nauw. Laberdie …
12.
Maar ook de snijer hield zich kloek. Kadee, kadolleke, keda!
Hij stak de boer met de naald in zijn broek. Laberdie …
Hij stak de boer met de naald in zijn broek. Laberdie …
13.
Ze zetten de snijer op een witte geit. Kadee kadolleke, keda !
En reden ermee naar de eeuwigheid. Laberdie …
En reden ermee naar de eeuwigheid. Laberdie …
Lied • Daar nu het feest van Pasen is (1)
1.
Daar nu het feest van Pasen is, Halleluja,
wij zingen van den Heer Jesu Christ, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
wij zingen van den Heer Jesu Christ, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
2.
Halleluja, wij heffen 't aan, Halleluja,
de Heer is waarlijk opgestaan, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
de Heer is waarlijk opgestaan, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
3.
En waar ik ga en waar ik sta, Halleluja,
mijn ziele zingt Halleluja, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
mijn ziele zingt Halleluja, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
4.
Dit is de grote blijde dag, Halleluja,
die David in zijn droom voorzag, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
die David in zijn droom voorzag, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
5.
Die stervend ons het leven gaf, Halleluja,
verrees in glorie uit het graf, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
verrees in glorie uit het graf, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
6.
Die wonden rood, hoe heerlijk thans, Halleluja,
gelijken maan- en sterrenglans, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
gelijken maan- en sterrenglans, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
7.
De zijde met een lans doorboord, Halleluja,
doet denken aan de hemelpoort, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
doet denken aan de hemelpoort, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
8.
De kroon van doornen scherp en zwaar, Halleluja,
zal ons beschermen in gevaar, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
zal ons beschermen in gevaar, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
9.
Of nu de Satan raast en tiert, Halleluja,
de leeuw uit Juda zegeviert, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
de leeuw uit Juda zegeviert, Halleluja, Halleluja, Halleluja!
Lied • Dayenu
1.
De Vastenavond die komt an, wij zingen: "Ho-man-ho!"
Geeft ons een pankoek uit de pan, en zo mijnheer, wel zo.
En nu het Vastenavond is, nu zijn er alle keeltjes fris.
Van dir-don-don, van dir-don-don, van dir-don-don, don, dir-don-deine.
Het spelen gaat gewis.
Geeft ons een pankoek uit de pan, en zo mijnheer, wel zo.
En nu het Vastenavond is, nu zijn er alle keeltjes fris.
Van dir-don-don, van dir-don-don, van dir-don-don, don, dir-don-deine.
Het spelen gaat gewis.
2.
Sa, meisjes zet de pan te vier, slaat eieren in het meel.
En haalt een kruikje smokkelbier, zo smeren wij de keel.
Terwijl gij samen aan de haard de koekjes uit de pan vergaart.
Van dir-don-don, van dir-don-don, van dir-don-don, don, dir-don-deine.
Wij spelen met de kaart.
En haalt een kruikje smokkelbier, zo smeren wij de keel.
Terwijl gij samen aan de haard de koekjes uit de pan vergaart.
Van dir-don-don, van dir-don-don, van dir-don-don, don, dir-don-deine.
Wij spelen met de kaart.
3.
Wat raad je zal het klavertroef of zal het schoppen zijn?
Neen, geen van bei, 't is harteboef en 't aasje da's voor mijn.
Wel heij, wel heij, wat zeg je nu, zeg speel je mee of ben je schuw?
Van dir-don-don, van dir-don-don, van dir-don-don, don, dir-don-deine.
Zie, daar is lanterlu!
Neen, geen van bei, 't is harteboef en 't aasje da's voor mijn.
Wel heij, wel heij, wat zeg je nu, zeg speel je mee of ben je schuw?
Van dir-don-don, van dir-don-don, van dir-don-don, don, dir-don-deine.
Zie, daar is lanterlu!
4.
Hier hoort ook wel een glaasje bij, ik breng jou op een zom.
Uw naast' gebuuren aan weerszij, komt vrienden keert u om
en kust de meisjes dat het raakt, terwijl de wijn ons vrolijk maakt.
Van dir-don-don, van dir-don-don, van dir-don-don, don, dir-don-deine.
Het wijntje vrolijk maakt!
Uw naast' gebuuren aan weerszij, komt vrienden keert u om
en kust de meisjes dat het raakt, terwijl de wijn ons vrolijk maakt.
Van dir-don-don, van dir-don-don, van dir-don-don, don, dir-don-deine.
Het wijntje vrolijk maakt!
1.
Een zaaier ging uit om te zaaien,
hij zaaide zo wijd als de wind.
Zo wijd als de winden waaien,
waar niemand zijn oorsprong vindt.
hij zaaide zo wijd als de wind.
Zo wijd als de winden waaien,
waar niemand zijn oorsprong vindt.
2.
Een deel van het zaad ging verloren,
een deel van het zaad werd graan,
maar niemand weet van tevoren
de wegen die 't zaad zal gaan.
een deel van het zaad werd graan,
maar niemand weet van tevoren
de wegen die 't zaad zal gaan.
3.
Het wordt op de wegen vertreden,
het valt in een vruchteloos graf,
het sterft aan de doornen beneden,
aan de vogels van boven af.
het valt in een vruchteloos graf,
het sterft aan de doornen beneden,
aan de vogels van boven af.
4.
De lage, de hoge gevaren
bedreigen het kiemende graan,
maar soms kan het openbaren;
de zin van het aardse bestaan.
bedreigen het kiemende graan,
maar soms kan het openbaren;
de zin van het aardse bestaan.
5.
Er is geen verwachting van leven,
tenzij in de dood van het zaad;
we moeten de aarde vergeven
dat zij ons sterven laat.
tenzij in de dood van het zaad;
we moeten de aarde vergeven
dat zij ons sterven laat.
6.
O, zaaier ga uit om te zaaien,
de kiem waaruit leven ontstond,
zo wijd als de winden waaien
en maak ons tot moedergrond!
de kiem waaruit leven ontstond,
zo wijd als de winden waaien
en maak ons tot moedergrond!
Lied • Drie schuintamboers
1.
Drie schuintamboers, die kwamen uit het Oosten. 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Die kwamen uit het Oosten, rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Die kwamen uit het Oosten, rom-bom!
2.
Eén van de drie, zag daar een aardig meisje. 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Zag daar een aardig meisje, rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Zag daar een aardig meisje, rom-bom!
3.
Zeg, meisje lief, mag ik met jou verkeren? 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Mag ik met jou verkeren? Rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Mag ik met jou verkeren? Rom-bom!
4.
Wel, jongeman, dat moet je m'n vader vragen. 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Dat moet je m'n vader vragen, rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Dat moet je m'n vader vragen, rom-bom!
5.
Zeg, ouwe heer, mag ik jouw dochter trouwen? 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Mag ik jouw dochter trouwen? Rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Mag ik jouw dochter trouwen? Rom-bom!
6.
Want zij is mij de schoonste aller vrouwen. 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
De schoonste aller vrouwen, rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
De schoonste aller vrouwen, rom-bom!
7.
Zeg, jongeman, zeg mij, wat is jouw rijkdom? 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Zeg mij, wat is jouw rijkdom? Rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Zeg mij, wat is jouw rijkdom? Rom-bom!
8.
Mijn rijkdom is, daar wil ik niet om jokken. 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Een trommel met twee stokken, rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Een trommel met twee stokken, rom-bom!
9.
Nee, schuintamboer, mijn kind kan jij niet krijgen! 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Mijn kind kan jij niet krijgen, rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Mijn kind kan jij niet krijgen, rom-bom!
10.
Zeg, ouwe heer, ik heb nog iets vergeten. 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Ik heb nog iets vergeten, rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Ik heb nog iets vergeten, rom-bom!
11.
Mijn vader is Groothertog van Brittanje. 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Groothertog van Brittanje, rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Groothertog van Brittanje, rom-bom!
12.
Mijn moeder is de koningin van Spanje. 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
De koningin van Spanje, rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
De koningin van Spanje, rom-bom!
13.
Zeg, jongeman, jij mag mijn dochter trouwen. 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Jij mag mijn dochter trouwen, rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Jij mag mijn dochter trouwen, rom-bom!
14.
Neen, ouwe heer, je mag je dochter houwen! 2x
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Je mag je dochter houwen, rom-bom!
Van rom-bom, wat maal ik erom?
Je mag je dochter houwen, rom-bom!
Lied • En 's avonds als ik thuiskom
1.
En 's avonds als ik thuiskom, dan doet mijn voet zo zeer.
't Is mijn voet, die 't altijd doet, 's avonds als ik thuiskomen moet.
't Is mijn voet, die 't altijd doet, 's avonds als ik thuiskomen moet.
2.
En 's avonds als ik thuiskom, dan doen mijn kuiten zo zeer.
't Zijn mijn kuiten, die zo fluiten, 't Is mijn voet, die 't altijd doet,
's avonds als ik thuiskomen moet.
't Zijn mijn kuiten, die zo fluiten, 't Is mijn voet, die 't altijd doet,
's avonds als ik thuiskomen moet.
3.
En 's avonds als ik thuiskom, dan doet m'n knie zo zeer.
't Is mijn knie, je weet wel wie, 't zijn m'n kuiten, die zo fluiten,
't is m'n voet, die 't altijd doet. 's Avonds als ik thuiskomen moet.
't Is mijn knie, je weet wel wie, 't zijn m'n kuiten, die zo fluiten,
't is m'n voet, die 't altijd doet. 's Avonds als ik thuiskomen moet.
4.
En 's avonds als ik thuiskom, dan doen mijn billen zo zeer.
't Zijn mijn billen, die niet willen, 't is m'n knie, je weet wel wie, …
't Zijn mijn billen, die niet willen, 't is m'n knie, je weet wel wie, …
5.
En 's avonds als ik thuiskom, dan doet mijn buik zo zeer.
't Is mijn buik, 't is net een kruik, 't zijn m'n billen, …
't Is mijn buik, 't is net een kruik, 't zijn m'n billen, …
6.
En 's avonds als ik thuiskom, dan doet mijn rug zo zeer.
't Is mijn rug, 't is net een brug, 'k heb een buik, …
't Is mijn rug, 't is net een brug, 'k heb een buik, …
7.
En 's avonds als ik thuiskom, dan doet mijn nek zo zeer.
't Is mijn nek, zo vet als spek, 'k heb een neus, …
't Is mijn nek, zo vet als spek, 'k heb een neus, …
8.
En 's avonds als ik thuiskom, dan doet mijn neus zo zeer.
't Is mijn neus, 't is tweede keus, 'k heb een rug, …
't Is mijn neus, 't is tweede keus, 'k heb een rug, …
9.
En 's morgens als ik opsta, dan doet mijn kop zo zeer.
't Is mijn kop, 't zit er los op, 'k heb een nek, zo vet als spek,
'k heb een neus, 't is tweede keus, 'k heb een rug, stijf als een brug,
'k heb een buik, dik als een kruik, 't zijn m'n billen, die niet willen,
't zijn m'n kuiten, die zo fluiten, 't is m'n knie, je weet wel wie,
't is m'n voet, die 't altijd doet.
's Avonds als ik thuiskomen moet.
't Is mijn kop, 't zit er los op, 'k heb een nek, zo vet als spek,
'k heb een neus, 't is tweede keus, 'k heb een rug, stijf als een brug,
'k heb een buik, dik als een kruik, 't zijn m'n billen, die niet willen,
't zijn m'n kuiten, die zo fluiten, 't is m'n knie, je weet wel wie,
't is m'n voet, die 't altijd doet.
's Avonds als ik thuiskomen moet.
Lied • Groen is de gong
1.
Groen is de gong, groen is de watergong,
waterwee, watergong, groen is de gong van de zee.
Sulina, Braila, Sulina, Brest, Sulina, Singapore, achter de vest!
waterwee, watergong, groen is de gong van de zee.
Sulina, Braila, Sulina, Brest, Sulina, Singapore, achter de vest!
2.
Stem die mijn slaap doorzong, waterklok, watertong,
koperen long van de ree.
Sulina, Braila, Sulina, Brest, Sulina, Senegal, wijd van het nest!
koperen long van de ree.
Sulina, Braila, Sulina, Brest, Sulina, Senegal, wijd van het nest!
3.
Hang die mijn ziel doordrong, waterdroom, watersprong,
loeiende gong neem mij mee!
Sulina, Braila, Sulina, Brest, Sulina, Zanzibar, buiten is best!
loeiende gong neem mij mee!
Sulina, Braila, Sulina, Brest, Sulina, Zanzibar, buiten is best!
4.
Groen is de gong, groen is de watergong,
waterwee, watergong, groen is de gong van de zee.
waterwee, watergong, groen is de gong van de zee.
Lied • 'k Heb mijn wagen volgeladen (1)
1.
'k Heb m'n wagen volgeladen; vol met oude wijven.
Toen we op de markt kwamen, begonnen zij te kijven.
Nu neem ik van mijn levensdagen geen oude wijven op m'n wagen!
Hop, paardje, hop! Hop, paardje, hop!
Toen we op de markt kwamen, begonnen zij te kijven.
Nu neem ik van mijn levensdagen geen oude wijven op m'n wagen!
Hop, paardje, hop! Hop, paardje, hop!
2.
Ik heb m'n wagen volgeladen; vol met oude mannen.
Toen we op de markt kwamen, begonnen ze saâm te spannen.
Nu neem ik van mijn levensdagen, geen oude mannen op m'n wagen!
Hop, paardje, hop! Hop, paardje, hop!
Toen we op de markt kwamen, begonnen ze saâm te spannen.
Nu neem ik van mijn levensdagen, geen oude mannen op m'n wagen!
Hop, paardje, hop! Hop, paardje, hop!
3.
Ik heb m'n wagen volgeladen; vol met jonge meisjes.
Toen we op de markt kwamen, zongen zij als sijsjes.
Nu neem ik van mijn levensdagen, steeds jonge meisjes op m'n wagen!
Hop, paardje, hop! Hop, paardje, hop!
Toen we op de markt kwamen, zongen zij als sijsjes.
Nu neem ik van mijn levensdagen, steeds jonge meisjes op m'n wagen!
Hop, paardje, hop! Hop, paardje, hop!
Lied • Hosanna, de heer komt voorbij!
1.
Hosanna hosanna
de Heer komt voorbij,
de Heer komt voorbij!
Die daar komt gereden;
gezegend is hij.
Hosanna, hosanna, hosanna,
hosanna, hosanna!
de Heer komt voorbij,
de Heer komt voorbij!
Die daar komt gereden;
gezegend is hij.
Hosanna, hosanna, hosanna,
hosanna, hosanna!
2.
Hosanna, hosanna,
nu nadert de stoet,
nu nadert de stoet.
Wij komen met palmen
hem blij tegemoet.
Hosanna, hosanna, hosanna,
hosanna, hosanna!
nu nadert de stoet,
nu nadert de stoet.
Wij komen met palmen
hem blij tegemoet.
Hosanna, hosanna, hosanna,
hosanna, hosanna!
3.
Hosanna, hosanna,
wij roepen het rond,
wij roepen het rond,
en spreiden de kleren
voor hem op de grond.
Hosanna, hosanna, hosanna,
hosanna, hosanna!
wij roepen het rond,
wij roepen het rond,
en spreiden de kleren
voor hem op de grond.
Hosanna, hosanna, hosanna,
hosanna, hosanna!
4.
Hosanna, hosanna,
geprezen zijt gij,
geprezen zijt gij,
o, Jezus Messias,
want gij maakt ons vrij!
Hosanna, hosanna, hosanna,
hosanna, hosanna!
geprezen zijt gij,
geprezen zijt gij,
o, Jezus Messias,
want gij maakt ons vrij!
Hosanna, hosanna, hosanna,
hosanna, hosanna!
Lied • Ik wandel door Gods seizoenen
1.
Ik wandel door Gods seizoenen,
het leven een nieuw begin,
een zegening niet te noemen.
Ik wandel, ik leef en ik zing.
het leven een nieuw begin,
een zegening niet te noemen.
Ik wandel, ik leef en ik zing.
2.
Om alles wat wordt geboren,
het lied en het mensenkind
en niemand weet van tevoren:
hoe verwaait het zaad op de wind?
het lied en het mensenkind
en niemand weet van tevoren:
hoe verwaait het zaad op de wind?
3.
Om alles wat wordt geschonken:
het leven, de dag, het licht.
Het water welt uit de bron en
ik open mijn handen en drink.
het leven, de dag, het licht.
Het water welt uit de bron en
ik open mijn handen en drink.
4.
Wij wand'len door Gods seizoenen,
vervulling een leven lang,
een zegening niet te noemen.
Wij zingen en zeggen dank!
vervulling een leven lang,
een zegening niet te noemen.
Wij zingen en zeggen dank!
Lied • Jezus naar Jerusalem
1.
Jezus naar Jerusalem,
en zijn vrienden volgen hem.
Als zij daar zijn aangekomen,
dan zegt Jezus zacht tot hen:
en zijn vrienden volgen hem.
Als zij daar zijn aangekomen,
dan zegt Jezus zacht tot hen:
2.
"Weet nu, vrienden, dat wij samen
zijn gekomen en gegaan
om mijn werk hier af te maken,
't_is het doel van mijn bestaan.
zijn gekomen en gegaan
om mijn werk hier af te maken,
't_is het doel van mijn bestaan.
3.
Zie, die ezel, breng hem bij me.
Ik wil rijden op zijn rug.
Hij zal braaf met jullie meegaan
en ik breng hem straks terug."
Ik wil rijden op zijn rug.
Hij zal braaf met jullie meegaan
en ik breng hem straks terug."
4.
Zo komt Jezus binnen rijden
en de mensen die gaan staan.
Om naar hem te kunnen kijken,
staat een ieder langs de baan.
en de mensen die gaan staan.
Om naar hem te kunnen kijken,
staat een ieder langs de baan.
5.
Palmentakken ziet hij zwaaien,
mantels op de grond voor hem.
"Welkom!," roepen alle mensen,
"welkom in Jerusalem!"
mantels op de grond voor hem.
"Welkom!," roepen alle mensen,
"welkom in Jerusalem!"
Lied • Klim in de hoogste bomen!
1.
Klim in de hoogste bomen,
pluk alle takken kaal;
de Koning onzer dromen
zal naar het Paasfeest komen!
Begroet hem allemaal! 2x
pluk alle takken kaal;
de Koning onzer dromen
zal naar het Paasfeest komen!
Begroet hem allemaal! 2x
2.
Vertel op alle wegen,
dat hij in aantocht is.
Hij brengt ons heil en zegen,
geen vijand houdt hem tegen,
geen macht die sterker is. 2x
dat hij in aantocht is.
Hij brengt ons heil en zegen,
geen vijand houdt hem tegen,
geen macht die sterker is. 2x
3.
Vlag met de groene twijgen
en maak voor hem ruim baan!
Wij, die naar vrede hijgen,
wij kunnen nu niet zwijgen:
zijn koninkrijk breekt aan. 2x
en maak voor hem ruim baan!
Wij, die naar vrede hijgen,
wij kunnen nu niet zwijgen:
zijn koninkrijk breekt aan. 2x
4.
Gooi nu maar opgetogen
de mantels op de grond:
"Hosanna, in de hoge!"
Wij maken erebogen,
gezegend hij die komt! 2x
de mantels op de grond:
"Hosanna, in de hoge!"
Wij maken erebogen,
gezegend hij die komt! 2x
Lied • Klop-klop, de hamerslag
1.
Klop-klop, de hamerslag. 2x
van de jonge smeden in de smederij.
Slaat je wakker, laat je werken, maakt je blij.
van de jonge smeden in de smederij.
Slaat je wakker, laat je werken, maakt je blij.
2.
Klop-klop, het werk is af. 2x
Alle zware ijzerwaren hangen klaar
en we lachen en we praten met elkaar.
Alle zware ijzerwaren hangen klaar
en we lachen en we praten met elkaar.
3.
Doenja, ga met ons mee! 2x
En wij maaien in de moestuin alle vlas
en wij naaien dan voor jou een mooie jas!
En wij maaien in de moestuin alle vlas
en wij naaien dan voor jou een mooie jas!
4.
Doenja, pas op je jas! 2x
Dat hij schoon en heel en netjes blijven mag
tot die ene grote feestelijke dag!
Dat hij schoon en heel en netjes blijven mag
tot die ene grote feestelijke dag!
5.
Bim-bam, hoor 't klokgelui! 2x
Mooie Doenja heeft het feestkleed aangedaan
om met Iwan naar het altaar toe te gaan.
Mooie Doenja heeft het feestkleed aangedaan
om met Iwan naar het altaar toe te gaan.
Lied • Mara Maroesjka
1.
Dans, kom dans, Mara Maroesjka,
met het regiment!
Stamp de laarzen, dans de tsardas
als je moedig bent!
met het regiment!
Stamp de laarzen, dans de tsardas
als je moedig bent!
Trommen roff'len, de trompetten
klinken door het land.
Hoi, huzaren, op de paarden,
sabel in de hand!
klinken door het land.
Hoi, huzaren, op de paarden,
sabel in de hand!
2.
Drink, kom drink, Mara Maroesjka,
met het regiment!
Schenk de wijn en drink de glazen
tot de laatste cent!
met het regiment!
Schenk de wijn en drink de glazen
tot de laatste cent!
Trommen roff'len, de trompetten
klinken door het land.
Hoi, huzaren, op de paarden,
sabel in de hand!
klinken door het land.
Hoi, huzaren, op de paarden,
sabel in de hand!
3.
Zing, kom zing, Mara Maroesjka,
tot het bitt're end,
nu we scheiden, want ten strijde
trekt het regiment!
tot het bitt're end,
nu we scheiden, want ten strijde
trekt het regiment!
Trommen roff'len, de trompetten
klinken door het land.
Hoi, huzaren, op de paarden,
sabel in de hand!
klinken door het land.
Hoi, huzaren, op de paarden,
sabel in de hand!
Lied • Met trommel en trompet (2)
Met trommel en trompet gaan wij een eind marcheren,
en wie dat nog niet kan, die moet het dan maar leren.
Rom-bom-bom, zo slaat de grote trom.
Rettettet, zo schettert de trompet.
en wie dat nog niet kan, die moet het dan maar leren.
Rom-bom-bom, zo slaat de grote trom.
Rettettet, zo schettert de trompet.
Lied • Noach, luister naar mijn woord!
Noach, luister naar mijn woord!
heb je mij gehoord?
Ga hakken in het bos, zoek de grootste bomen,
die sterk zijn, dik en rond, een grote vloed gaat komen,
zaag planken en timmer een grote boot.
De ark die zal je dragen, over de watervloed zo groot.
heb je mij gehoord?
Ga hakken in het bos, zoek de grootste bomen,
die sterk zijn, dik en rond, een grote vloed gaat komen,
zaag planken en timmer een grote boot.
De ark die zal je dragen, over de watervloed zo groot.
Lied • Rijstplantlied
Warme zon en warme wind, kleine plantjes voor elk kind. In een rij helpt iedereen plantjes planten één voor één.
Hai hai huh, plant na plant, hai hai ho, op het land, water stroomt aan alle kant, rijst bedekt straks al het land, om te oogsten naderhand.
Hai hai huh, plant na plant, hai hai ho, op het land, water stroomt aan alle kant, rijst bedekt straks al het land, om te oogsten naderhand.
Lied • Sazı alir
Sazi alir, hep eline, hemi çalar, hemi oynar,
habudi yar, habudi yar, habudi, habudi, habudi yar!
habudi yar, habudi yar, habudi, habudi, habudi yar!
Lied • Spring is coming
1.
Spring is coming, spring is coming, birdies build your nest!
Weave together straw and feather, doing each your best!
Weave together straw and feather, doing each your best!
2.
Spring is coming, spring is coming, flowers are coming, too.
Pansies, lilies, daffodillies, now are coming through!
Pansies, lilies, daffodillies, now are coming through!
3.
Spring is coming, spring is coming, all around is fair.
Shimmer, quiver on the river, joy is ev'rywhere!
Shimmer, quiver on the river, joy is ev'rywhere!
Lied • When father papered the parlour
1.
Our parlour wanted papering and pa said it was waste
to call a paperhanger in and so he made some paste.
He bought some rolls of paper, got a ladder and a brush
and with my mummy's nightgown on at it he made a rush.
to call a paperhanger in and so he made some paste.
He bought some rolls of paper, got a ladder and a brush
and with my mummy's nightgown on at it he made a rush.
When father papered the parlour, you couldn't see him for paste.
Dabbing it here, dabbing it there, paste and paper ev'rywhere.
Mother was stuck to the ceiling, the children stuck to the floor,
I never knew a blooming family so 'stuck up' before.
Dabbing it here, dabbing it there, paste and paper ev'rywhere.
Mother was stuck to the ceiling, the children stuck to the floor,
I never knew a blooming family so 'stuck up' before.
2.
Soon dad fell down the stairs and dropped the paperhanger's can
on little sister Mary, sitting there with her young man.
The paste stuck them together as we thought would be for life.
We had to fetch the parson in and make them man and wife
on little sister Mary, sitting there with her young man.
The paste stuck them together as we thought would be for life.
We had to fetch the parson in and make them man and wife
When father papered the parlour, you couldn't see him for paste.
Dabbing it here, dabbing it there, paste and paper ev'rywhere.
Mother was stuck to the ceiling, the children stuck to the floor,
I never knew a blooming family so 'stuck up' before.
Dabbing it here, dabbing it there, paste and paper ev'rywhere.
Mother was stuck to the ceiling, the children stuck to the floor,
I never knew a blooming family so 'stuck up' before.
3.
We're never going to move away from that house any more,
for father's gone and stuck the chairs and table to the floor.
We can't find our piano, though it's broad and rather tall,
we think that it's behind the paper pa stuck on the wall.
for father's gone and stuck the chairs and table to the floor.
We can't find our piano, though it's broad and rather tall,
we think that it's behind the paper pa stuck on the wall.
When father papered the parlour, you couldn't see him for paste.
Dabbing it here, dabbing it there, paste and paper ev'rywhere.
Mother was stuck to the ceiling, the children stuck to the floor,
I never knew a blooming family so 'stuck up' before.
Dabbing it here, dabbing it there, paste and paper ev'rywhere.
Mother was stuck to the ceiling, the children stuck to the floor,
I never knew a blooming family so 'stuck up' before.
Lied • Wij zijn al bijeen
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
1.
Zou me nie meugen een pintje drinken,
zonder daarom een dronkaard te zijn?
Zou me nie meugen een pintje drinken,
zonder daarom een dronkaard te zijn?
zonder daarom een dronkaard te zijn?
Zou me nie meugen een pintje drinken,
zonder daarom een dronkaard te zijn?
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
2.
Zou me nie meugen een visje eten,
zonder daarom een snoeper te zijn?
Zou me nie meugen een visje eten,
zonder daarom een snoeper te zijn?
zonder daarom een snoeper te zijn?
Zou me nie meugen een visje eten,
zonder daarom een snoeper te zijn?
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
3.
Zou me nie meugen een kusje nemen,
zonder daarom een dief te zijn?
Zou me nie meugen een kusje nemen,
zonder daarom een dief te zijn?
zonder daarom een dief te zijn?
Zou me nie meugen een kusje nemen,
zonder daarom een dief te zijn?
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
4.
Zou me nie meugen eens vrolijk wezen,
zou me nie meugen eens vrolijk zijn?
Zou me nie meugen eens vrolijk wezen,
zou me nie meugen eens vrolijk zijn?
zou me nie meugen eens vrolijk zijn?
Zou me nie meugen eens vrolijk wezen,
zou me nie meugen eens vrolijk zijn?
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
al goe kadulletjes, al goe kadullen!
Wij zijn al bijeen,
al goe kadulletjes groot en kleen!
Lied • Winter, ade! (1)
1.
Winter, ade, scheiden tut weh.
Aber dein Scheiden macht, dass mir das Herze lacht.
Winter, ade! Scheiden tut weh.
Aber dein Scheiden macht, dass mir das Herze lacht.
Winter, ade! Scheiden tut weh.
2.
Winter, ade! Scheiden tut weh.
Gerne vergess' ich dein, kannst immer ferne sein.
Winter, ade! Scheiden tut weh.
Gerne vergess' ich dein, kannst immer ferne sein.
Winter, ade! Scheiden tut weh.
3.
Winter, ade! Scheiden tut weh.
Gehst du nicht bald nach Haus, lacht dich der Kuckuck aus.
Winter, ade! Scheiden tut weh.
Gehst du nicht bald nach Haus, lacht dich der Kuckuck aus.
Winter, ade! Scheiden tut weh.