Als ik aan mijn werk wil gaan, Sint Michaël zie ik daar staan,
die mij tonen wil en wijzen waar ik moet beginnen met hamer en met ijzer.
Bibliotheek
Leeftijdsgroep
Soort lied
Toonreeks
Begeleiding
Taal
Jaarfeest
Seizoen
Thema
Bezetting
Liederen klas 3
Ademhaling
Articulatie
Brommers
Concentratie
Houding
Luisteren
Resonans
Stem losmaken
Kinderen met zangproblemen
Lied • Als ik aan mijn werk wil gaan
1.
2.
Zien wij gouden zonnebaan, Sint Michaël zien wij daar gaan.
Met zijn lichtend sterrenzwaard trekt de hemelridder rond om de aard'.
om de aarde
Met zijn lichtend sterrenzwaard trekt de hemelridder rond om de aard'.
om de aarde
3.
Met dit zwaard en kruis gelijk, doorklieft hij 't aardkristallen rijk.
Deze schatten delven wij, Sint Michaël, sta ons terzij!
Deze schatten delven wij, Sint Michaël, sta ons terzij!
Lied • Backe, backe Kuchen
Backe, backe Kuchen, der Backer hat gerufen.
Wer will gute Kuchen backen, der muss haben sieben Sachen:
Eier und Schmalz, Zucker und Salz, Milch und Mehl,
Safran macht den Kuchen gehl. Schieb, schieb in’n Ofen ’nein.
Wer will gute Kuchen backen, der muss haben sieben Sachen:
Eier und Schmalz, Zucker und Salz, Milch und Mehl,
Safran macht den Kuchen gehl. Schieb, schieb in’n Ofen ’nein.
Lied • Bloemenman, wat doe je daar?
1.
Bloemenman, wat doe je daar, wat ben je toch van plan? Ik zet de rozen en de tulpen klaar, dat doe ik nu en dan. Hier een mand, daar een plant, dat doe ik nu en dan.
2.
Groenteman, wat doe je daar, wat ben je toch van plan? Ik zet de appels en de peren klaar, dat doe ik nu en dan. Hier een kist, daar een mand, dat doe ik nu en dan.
3.
Timmerman, wat doe je daar, wat ben je toch van plan? Ik leg de hamer en de spijkers klaar, dat doe ik nu en dan. Hier een plank, daar een bank, dat doe ik nu en dan.
4.
Orgelman, wat doe je daar, wat ben je toch van plan?
Ik zet de liedjes en de wijsjes klaar, dat doe ik nu en dan. Hier een mars, daar een wals, dat doe ik nu en dan.
Ik zet de liedjes en de wijsjes klaar, dat doe ik nu en dan. Hier een mars, daar een wals, dat doe ik nu en dan.
Lied • Blow, wind, blow!
Blow, wind, blow! Go, windmill, go!
Keep on turning hour by hour; see the sacks of flour.
Keep on turning hour by hour; see the sacks of flour.
Lied • Daar zat er een wevertje
Er zat er een wevertje
Daar zat er een wevertje op zijn getouw.
Hij wist niet wat hij weven zou.
Hij weefde van dit, hij weefde van dat,
hij weefde een kussentje onder zijn gat.
Daar zat er een wevertje op zijn getouw.
Hij wist niet wat hij weven zou.
Hij weefde van dit, hij weefde van dat,
hij weefde een kussentje onder zijn gat.
Lied • De ketellapper
Solderen, m’n ketel is kapot!
En och, baasje, lap er m’n ketel maar,
al is hij de andere week pas klaar.
mijn ketel is kapot.
En och, baasje, lap er m’n ketel maar,
al is hij de andere week pas klaar.
mijn ketel is kapot.
Wolle, wolle schapen, heb je 't niet warm? je het niet
Is je wol zó dik gegroeid, zo dik wel als een arm?
Schapen, schapenscheerder, kom maar met je schaar!
Wil je onze wol maar scheren? Wij zijn klaar!
Is je wol zó dik gegroeid, zo dik wel als een arm?
Schapen, schapenscheerder, kom maar met je schaar!
Wil je onze wol maar scheren? Wij zijn klaar!
Ben ik dan niet een flinke smid, die met vlijt de kost moet winnen,
dat gaat er zo maar altijd voort, alle dagen zo als ’t behoort! als het behoort
Rikker-de-tikker-de-tikker-de-tik. Rikker de tikker de tikker de tik.
dat gaat er zo maar altijd voort, alle dagen zo als ’t behoort! als het behoort
Rikker-de-tikker-de-tikker-de-tik. Rikker de tikker de tikker de tik.
1.
De timmermans hebben 'n ambacht goed,
ze hebben een ambacht vol eren.
Wat zouder de wereld geworden zijn,
wou niemand het timmeren leren?
ze hebben een ambacht vol eren.
Wat zouder de wereld geworden zijn,
wou niemand het timmeren leren?
Die mensen die waren ten onder gegaan,
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
2.
Wat zou van ons mensen geworden zijn,
had Noë geen timmerman goed geweest?
Hij heeft er met hamer en beitel gewerkt,
zijn arke gebouwd voor mens en beest.
had Noë geen timmerman goed geweest?
Hij heeft er met hamer en beitel gewerkt,
zijn arke gebouwd voor mens en beest.
Die mensen die waren ten onder gegaan,
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
3.
Een timmerman heeft onze Here behoed,
toen hij nog zo jong was, en kleine.
Voor 't bloedige zwaard van Herodes wreed:
Sint Jozef, de timmerman reine.
toen hij nog zo jong was, en kleine.
Voor 't bloedige zwaard van Herodes wreed:
Sint Jozef, de timmerman reine.
Die mensen die waren ten onder gegaan,
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
4.
Die timmerman maakt er zichzelve een bed,
hij maakt er een wieg voor zijn kinde,
hij maakt van zes plankjes zijn eigene kist:
Heer, wees hem dan vriend'lijk gezinde!
hij maakt er een wieg voor zijn kinde,
hij maakt van zes plankjes zijn eigene kist:
Heer, wees hem dan vriend'lijk gezinde!
Die mensen die waren ten onder gegaan,
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
5.
De timmermans hebben 'n ambacht goed,
ze hebben een ambacht vol eren.
Wat zouder de wereld geworden zijn,
wou niemand het timmeren leren?
ze hebben een ambacht vol eren.
Wat zouder de wereld geworden zijn,
wou niemand het timmeren leren?
Die mensen die waren ten onder gegaan,
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
Lied • De witte, warme wol
1.
De witte, warme wol van 't schaap gaan wij nu scheren.
Wij scheren alle wol, wij scheren manden vol.
Het schaapje zacht, dat wordt door ons geschoren.
Het schaapje zacht, dat geeft zijn warme vacht.
Wij scheren alle wol, wij scheren manden vol.
Het schaapje zacht, dat wordt door ons geschoren.
Het schaapje zacht, dat geeft zijn warme vacht.
2.
De witte, warme wol van 't schaap gaan wij nu wassen.
Wij wassen armenvol en brandschoon wordt de wol.
Van spetter spat, in 't water gaan wij wassen.
Van spetter spat, en alles wordt nu nat.
Wij wassen armenvol en brandschoon wordt de wol.
Van spetter spat, in 't water gaan wij wassen.
Van spetter spat, en alles wordt nu nat.
3.
De schone schapenwol die gaan wij samen kaarden.
Wij kaarden alle wol, wij kaarden manden vol.
Gekamd, gekaard, wij kammen en wij kaarden.
Gekamd, gekaard, een lange witte baard.
Wij kaarden alle wol, wij kaarden manden vol.
Gekamd, gekaard, wij kammen en wij kaarden.
Gekamd, gekaard, een lange witte baard.
4.
De witte, warme wol van 't schaap gaan wij nu spinnen.
Wij spinnen alle wol, wij spinnen kluwens vol.
Van draaie-draad, het spinnenwiel moet draaien.
Van draaie-draad, een hele lange draad.
Wij spinnen alle wol, wij spinnen kluwens vol.
Van draaie-draad, het spinnenwiel moet draaien.
Van draaie-draad, een hele lange draad.
5.
De witte, warme wol van 't schaap gaan wij verkopen.
Verkopen manden vol, met bollen warme wol.
Zie hier, zie hier, die wol die zal je sieren.
Zie hier, zie hier, ga breien met plezier.
Verkopen manden vol, met bollen warme wol.
Zie hier, zie hier, die wol die zal je sieren.
Zie hier, zie hier, ga breien met plezier.
6.
De schapen in de wei, de schapen op de heide,
die geven blij en vrij, de wol voor jou en mij.
Zo zongen wij voor schapen op de heide.
Zo zongen wij voor schapen in de wei.
die geven blij en vrij, de wol voor jou en mij.
Zo zongen wij voor schapen op de heide.
Zo zongen wij voor schapen in de wei.
Lied • Es klappert die Mühle
1.
Es klappert die Mühle am rauschenden Bach-, klipp-klapp! Bei Tag und bei Nacht ist der Müller stets wach, klipp-klapp! Er mahlet uns Korn zu dem kräftigen Brot, und haben wir solches, so hat's keine Not, klipp-klapp, klipp-klapp, klipp-klapp!
2.
Flink laufen die Räder und drehen den Stein, klipp-klapp! und mahlen den Weizen zu Mehl uns so fein, klipp-klapp! Der Bäcker dann Zwieback und Kuchen draus bäckt, der immer den Kindern besonders gut schmeckt, klipp-klapp, klipp-klapp, klipp-klapp!
3.
Wenn reichliche Körner das Ackerfeld trägt, klipp-klapp! die Mühle dann flink ihre Räder bewegt, klipp-klapp! Und schenkt uns der Himmel nur immerdar Brot, so sind wir geborgen und leiden nicht Not, klipp-klapp, klipp-klapp, klipp-klapp!
Lied • Houthakkers- en timmermanslied
1.
Met bijlen en zagen gaan wij naar het bos,
wij hakken en zagen er lustig op los.
Zigge, zagge, zagen maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
wij hakken en zagen er lustig op los.
Zigge, zagge, zagen maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
2.
De stammen, zij liggen geveld op de grond,
de spaanders, het zaagsel ligt in het rond.
Zigge, zagge, zagen maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
de spaanders, het zaagsel ligt in het rond.
Zigge, zagge, zagen maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
3.
Wij trekken de bomen nu op de wagen
en hoeven die zware last zelf niet te dragen.
Trikke, trakke, trekken maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
en hoeven die zware last zelf niet te dragen.
Trikke, trakke, trekken maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
4.
Wij schuren en vijlen de planken nu blank
en timmeren meubels, een kast en een bank.
Schirre, schorre, schuren maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
en timmeren meubels, een kast en een bank.
Schirre, schorre, schuren maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
5.
En als wij dat allemaal hebben gedaan,
dan kunnen wij trots weer naar huis toegaan.
Rusten, rusten, rusten maar, ja, 't karwei is nu echt klaar. 2x
dan kunnen wij trots weer naar huis toegaan.
Rusten, rusten, rusten maar, ja, 't karwei is nu echt klaar. 2x
Lied • In de smidse
Bij de smid waar het vuurtje gloeit en het ijzer sproeit, daar klinkt een lied.
Lied • Is er wat te doen voor de ketellapper?
Is er wat te doen voor de ketellapper?
Al wat stuk is lapt hij dapper: potten, pannen, koffiekannen.
Heb je stukken? 't Zal wel lukken, even maar, klaar!
Al wat stuk is lapt hij dapper: potten, pannen, koffiekannen.
Heb je stukken? 't Zal wel lukken, even maar, klaar!
Lied • 't Is van de wind
1.
't Is van de wind, dat de molen draait.
2.
't Is van de wind, dat de steen nu maalt.
3.
De bakker bakt het brood zo bruin.
Lied • Karweitje gevraagd
1.
Wie heeft er een karweitje voor Jan de Timmerman?
Zes spijkers op een rijtje, een hamer en een tang.
Een echte duimstok en een schop, daarmee knapt hij alles op.
Daarmee doet hij ieder klusje voor een kwartje en een kusje,
Wie heeft er een karweitje voor Jan de Timmerman?
Zes spijkers op een rijtje, een hamer en een tang.
Een echte duimstok en een schop, daarmee knapt hij alles op.
Daarmee doet hij ieder klusje voor een kwartje en een kusje,
Wie heeft er een karweitje voor Jan de Timmerman?
2.
Wil je wat komen kopen bij Jan de Winkelman?
Wat appels of wat peren, daar hou je toch zo van?
'k_Wil één pond suiker en wat meel, ei en gist, maar niet zoveel.
Ook sukade en rozijnen, hazelnoten: ronde, kleine,
wil ik komen kopen bij Jan de Winkelman.
Wat appels of wat peren, daar hou je toch zo van?
'k_Wil één pond suiker en wat meel, ei en gist, maar niet zoveel.
Ook sukade en rozijnen, hazelnoten: ronde, kleine,
wil ik komen kopen bij Jan de Winkelman.
3.
Wie wil er meegaan varen in onze grote boot?
We varen met z'n allen; het wordt een hele vloot. met zijn allen
We varen met een kano mee, ook de zeilboot gaat op zee.
En we hijsen alle zeilen om te varen honderd mijlen.
Allemaal gaan we varen in onze grote boot.
We varen met z'n allen; het wordt een hele vloot. met zijn allen
We varen met een kano mee, ook de zeilboot gaat op zee.
En we hijsen alle zeilen om te varen honderd mijlen.
Allemaal gaan we varen in onze grote boot.
4.
Wie komt er bij ons kijken naar onze poppenkast?
't Gordijntje gaat zo open en dan goed opgepast. Het gordijntje
Dan komt Jan Klaassen en Katrijn, ook de duvel zal er zijn.
En de koning, wijs en waardig, en 't prinsesje, lief en aardig. het prinsesje
Kom maar gauw bij ons kijken naar de onze poppenkast.
't Gordijntje gaat zo open en dan goed opgepast. Het gordijntje
Dan komt Jan Klaassen en Katrijn, ook de duvel zal er zijn.
En de koning, wijs en waardig, en 't prinsesje, lief en aardig. het prinsesje
Kom maar gauw bij ons kijken naar de onze poppenkast.
Lied • Kommt, Freunde, in die Runde!
1.
Kommt Freunde in die Runde und stellt euch in den Kreis!
Und hört aus meinem Munde, wie ich auf Schleifers Weis'
die Kost verdien' für Frau und Kind, bös' ausgesetzt dem Schnee und Wind.
Und hört aus meinem Munde, wie ich auf Schleifers Weis'
die Kost verdien' für Frau und Kind, bös' ausgesetzt dem Schnee und Wind.
Terlirelom terla, und auf und ab, so schwing' ich mein Bein,
lirelom, es schnurrt der Stein, ju ju ju ju ju ju ju.
lirelom, es schnurrt der Stein, ju ju ju ju ju ju ju.
2.
Der Schuster ist ein armer Wicht, muss fressen trocken Brot.
Die Sorgen steh'n ihm im Gesicht, bei mir hat's keine Not:
von früh bis spät, den ganzen Tag, so lass ich's gehn wie's gehen mag.
Die Sorgen steh'n ihm im Gesicht, bei mir hat's keine Not:
von früh bis spät, den ganzen Tag, so lass ich's gehn wie's gehen mag.
Terlirelom terla, und auf und ab, so schwing' ich mein Bein,
lirelom, es schnurrt der Stein, ju ju ju ju ju ju ju.
lirelom, es schnurrt der Stein, ju ju ju ju ju ju ju.
3.
Mein Weib, das ruft Viktoria, wenn sie mich schleifen sieht.
Die Kinder schreien Gloria, wenn's Rädchen Funken sprüht.
Und wenn's mal nicht mehr sprühen mag, so gehn sie mit dem Bettelsack.
Die Kinder schreien Gloria, wenn's Rädchen Funken sprüht.
Und wenn's mal nicht mehr sprühen mag, so gehn sie mit dem Bettelsack.
Terlirelom terla, und auf und ab, so schwing' ich mein Bein,
lirelom, es schnurrt der Stein, ju ju ju ju ju ju ju.
lirelom, es schnurrt der Stein, ju ju ju ju ju ju ju.
4.
Ihr Freunde habt's vernommen, so hört nun auch den Rest:
All' Handwerk soll uns frommen, doch meines ist das best'.
Und schlaf ich auch auf Heu und Stroh, ist keiner doch wie ich so froh.
All' Handwerk soll uns frommen, doch meines ist das best'.
Und schlaf ich auch auf Heu und Stroh, ist keiner doch wie ich so froh.
Terlirelom terla, und auf und ab, so schwing' ich mein Bein,
lirelom, es schnurrt der Stein, ju ju ju ju ju ju ju.
lirelom, es schnurrt der Stein, ju ju ju ju ju ju ju.
Lied • Komt, vrienden, in het ronde! (1)
1.
Komt, vrienden, in het ronde, minnaars van ene stiel!
Ik zal u gaan verkonden, hoe ik door 't slijperswiel
de kost verdien voor vrouw en kind, schoon blootgesteld aan sneeuw en wind.
Ik zal u gaan verkonden, hoe ik door 't slijperswiel
de kost verdien voor vrouw en kind, schoon blootgesteld aan sneeuw en wind.
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
2.
De smid die moet hard werken, gestadig voor het vier.
Hij durft zich niet versterken, met ene kan goed bier.
Terwijl ik ga op mijn gemak, soms ook wel met een lege zak.
Hij durft zich niet versterken, met ene kan goed bier.
Terwijl ik ga op mijn gemak, soms ook wel met een lege zak.
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
3.
De schoenpik stijf gezeten op enen pikkelstoel mag kaas en droog brood eten.
Maar als ik nood gevoel dan slijp ik tot den avond toe
en zo heb ik nooit arremoe.
Maar als ik nood gevoel dan slijp ik tot den avond toe
en zo heb ik nooit arremoe.
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
4.
De kleerfrik maakt ons kleren, voor acht stuivers per dag.
Wil hij zijn loon vermeren, hij snijdt meer dan hij mag.
Maar ik met mijne slijpersteen, ik win meer op een uur alleen.
Wil hij zijn loon vermeren, hij snijdt meer dan hij mag.
Maar ik met mijne slijpersteen, ik win meer op een uur alleen.
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
5.
De maalder moet graan malen, tot in het fijnste meel.
Hij doet dubbel betalen voor zijne droge keel.
Maar ik door ijver en door vlijt, ik win mijn brood in eerlijkheid.
Hij doet dubbel betalen voor zijne droge keel.
Maar ik door ijver en door vlijt, ik win mijn brood in eerlijkheid.
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
6.
Mijn vrouw die roept ‘victoria’ over de slijpersstiel.
Zij vindt de grootste gloria in 't draaien van mijn wiel.
Mijn kinders hebben geen ongemak, zij lopen met de bedelzak!
Zij vindt de grootste gloria in 't draaien van mijn wiel.
Mijn kinders hebben geen ongemak, zij lopen met de bedelzak!
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
7.
Sa, vrienden, voor het leste: all' ambachten zijn goed,
maar 't mijne is toch het beste. Schoon ik soms slapen moet op hooi
en strooi in enen stal, dan heb ik de kost voor niemendal.
maar 't mijne is toch het beste. Schoon ik soms slapen moet op hooi
en strooi in enen stal, dan heb ik de kost voor niemendal.
Terlierelom, terla, van linksom, rechtsom draait mijne steen
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
door het roeren van mijn been, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju, ju.
Lied • La laine des moutons
1.
La laine des moutons, c'est nous qui la tondaine.
La laine des moutons, c'est nous qui la tondons.
Tondons, tondons, la laine des moutaines.
Tondons, tondons, la laine des moutons.
La laine des moutons, c'est nous qui la tondons.
Tondons, tondons, la laine des moutaines.
Tondons, tondons, la laine des moutons.
2.
La laine des moutons, c'est nous qui la lavaine.
La laine des moutons, c'est nous qui la lavons.
Lavons, lavons, la laine des moutaines.
Lavons, lavons, la laine des moutons.
La laine des moutons, c'est nous qui la lavons.
Lavons, lavons, la laine des moutaines.
Lavons, lavons, la laine des moutons.
3.
La laine des moutons, c'est nous qui la cardaine.
La laine des moutons, c'est nous qui la cardons.
Cardons, cardons, la laine des moutaines.
Cardons, cardons, la laine des moutons.
La laine des moutons, c'est nous qui la cardons.
Cardons, cardons, la laine des moutaines.
Cardons, cardons, la laine des moutons.
4.
La laine des moutons, c'est nous qui la filaine.
La laine des moutons, c'est nous qui la filons.
Filons. filons, la laine des moutaines.
Filons. filons, la laine des moutons.
La laine des moutons, c'est nous qui la filons.
Filons. filons, la laine des moutaines.
Filons. filons, la laine des moutons.
5.
La laine des moutons, c'est nous qui la vendaine.
La laine des moutons, c'est nous qui la vendons.
Vendons, vendons, la laine des moutaines.
Vendons, vendons, la laine des moutons.
La laine des moutons, c'est nous qui la vendons.
Vendons, vendons, la laine des moutaines.
Vendons, vendons, la laine des moutons.
6.
La laine des moutons, c'est nous qui la chantaine.
La laine des moutons, c'est nous qui la chantons.
Chantons, chantons, la laine des moutaines.
Chantons, chantons, la laine des moutons.
La laine des moutons, c'est nous qui la chantons.
Chantons, chantons, la laine des moutaines.
Chantons, chantons, la laine des moutons.
Lied • Mijn vader is een bakker
Mijn vader is een bakker en een bakkerskind ben ik.
Mijn vader bakt de broodjes en de bollen die bak ik.
Hij zet zijn muts op zij, hij slaat een oog op mij:
"Ga je mee, ga je mee, ga je mee met mij?" "Nee", zeide zij.
Mijn vader bakt de broodjes en de bollen die bak ik.
Hij zet zijn muts op zij, hij slaat een oog op mij:
"Ga je mee, ga je mee, ga je mee met mij?" "Nee", zeide zij.
Lied • Molen, maal het koren!
Molen, molen, maal het koren!
Maal het koren fijn tot meel!
Bakker bakt er broden van.
Bakt de broden bruin en geel.
Maal het koren fijn tot meel!
Bakker bakt er broden van.
Bakt de broden bruin en geel.
Lied • Our daily bread
Oh, where does our daily bread come from? You wouldn'tknow?
Baker took flower to make a dough;
kneading it, making it rise with yeast.
The loaves then are put in a pot, in oven so fiercely hot!
Baker took flower to make a dough;
kneading it, making it rise with yeast.
The loaves then are put in a pot, in oven so fiercely hot!
Lied • Schaapje
Schaapje, wil jij je wol aan mij geven?
Moeder kan dan weer spinnen en weven.
Moeder kan dan weer spinnen en weven.
Lied • Schmiedelied
Heut' morgen da hab' ich geseh'n: zwei Pferde zur Schmiede hingeh'n. Wind, blas das Feuer an, gleich kommt das Eisen dran! Gleich brennt das Feuer, dann gibt 's was zu sehen.