Abraham, Abraham,
verlaat je land, verlaat je stam! 2x
Abraham, je moet gaan wonen
in het land dat ik zal tonen.
Tel de sterren in de nacht,
zo wordt groot jouw nageslacht.
Abraham, Abraham,
verlaat je land, verlaat je stam!
Bibliotheek
Leeftijdsgroep
Soort lied
Toonreeks
Begeleiding
Taal
Jaarfeest
Seizoen
Thema
Bezetting
Liederen klas 3
Ademhaling
Articulatie
Brommers
Concentratie
Houding
Luisteren
Resonans
Stem losmaken
Kinderen met zangproblemen
1.
2.
Abraham, Abraham,
verlaat je land, verlaat je stam! 2x
Ik zal jou mijn zegen geven,
je geleiden allerwegen,
en de volkeren tezaâm
vinden zegen in jouw naam.
Abraham, Abraham,
verlaat je land, verlaat je stam!
verlaat je land, verlaat je stam! 2x
Ik zal jou mijn zegen geven,
je geleiden allerwegen,
en de volkeren tezaâm
vinden zegen in jouw naam.
Abraham, Abraham,
verlaat je land, verlaat je stam!
3.
Abraham, Abraham,
verlaat zijn land, verlaat zijn stam! 2x
Met een woord gaat hij het wagen.
Zonder verder iets te vragen
staat hij op en gaat op reis,
langs de weg die God hem wijst.
Abraham, Abraham,
verlaat zijn land, verlaat zijn stam!
verlaat zijn land, verlaat zijn stam! 2x
Met een woord gaat hij het wagen.
Zonder verder iets te vragen
staat hij op en gaat op reis,
langs de weg die God hem wijst.
Abraham, Abraham,
verlaat zijn land, verlaat zijn stam!
Lied • David en Goliath
1.
Goliath is een ware reus, groot is zijn lichaam, woest is zijn stem, sidderend hoort men hem vloeken. Niemand durft er te strijden met hem.
Goliath doet het volk veel verdriet. Ieder is bang, maar David toch niet.
2.
Herderszoon David kent geen angst. Klein is zijn lichaam, zacht is zijn stem, zingende hoedt hij zijn schapen. Niemand herkent er de held in hem.
Goliath doet het volk veel verdriet. Ieder is bang, maar David toch niet.
3.
Goliath rekt zich weer eens uit, groot is zijn kracht en klein zijn verstand. Bulderend roept hij tot strijd op. David nadert, een steen in zijn hand.
Goliath doet het volk veel verdriet. Ieder is bang, maar David toch niet.
4.
Herderszoon David kijkt omhoog, fel is het zonlicht, groot is zijn moed, David richt nu zijn wapen. Neer valt de reus, de steen trof hem goed.
Goliath doet het volk veel verdriet. Ieder is bang, maar David toch niet.
Lied • De dromen
1.
Jozef zoekt zijn grote broers,
alle tien zijn ze jaloers,
op zijn jas en op zijn dromen,
als ze Jozef aan zien komen,
wordt zijn mantel afgerukt.
Diep zit Jozef in de put.
alle tien zijn ze jaloers,
op zijn jas en op zijn dromen,
als ze Jozef aan zien komen,
wordt zijn mantel afgerukt.
Diep zit Jozef in de put.
2.
Met een slavenkaravaan
moet hij naar Egypte gaan.
Alle dromen zijn vergeten,
heel veel kwaad wordt hem verweten.
Jozef die onschuldig is
komt in de gevangenis.
moet hij naar Egypte gaan.
Alle dromen zijn vergeten,
heel veel kwaad wordt hem verweten.
Jozef die onschuldig is
komt in de gevangenis.
3.
Lange jaren gaan voorbij,
maar de Heer is hem nabij.
Nieuwe dromen worden wakker
door de schenker en de bakker.
Maar de schenker, hij vergeet
al wat Jozef voor hem deed.
maar de Heer is hem nabij.
Nieuwe dromen worden wakker
door de schenker en de bakker.
Maar de schenker, hij vergeet
al wat Jozef voor hem deed.
4.
Farao, hoog op zijn troon,
droomt een wonderlijke droom.
Daarom laat hij Jozef komen
en dan worden alle dromen
van de koe en korenaar
en de maan en sterren waar.
droomt een wonderlijke droom.
Daarom laat hij Jozef komen
en dan worden alle dromen
van de koe en korenaar
en de maan en sterren waar.
5.
God heeft alles omgekeerd,
Jozef wordt als vorst vereerd
en het kwade valt in duigen
en de broers ze moeten buigen.
Zo houdt God door Jozefs hand
't volk van Israël in stand.
Jozef wordt als vorst vereerd
en het kwade valt in duigen
en de broers ze moeten buigen.
Zo houdt God door Jozefs hand
't volk van Israël in stand.
Lied • De schepping (1)
1.
Dichtbij of in de verte,
't is God die alles schiep:
het koren en de sterren,
het zand en de zee zo diep.
't is God die alles schiep:
het koren en de sterren,
het zand en de zee zo diep.
2.
Hij laat de zon verschijnen
en 's_nachts de witte maan.
Hij laat de winden waaien
en laat de wolken gaan.
en 's_nachts de witte maan.
Hij laat de winden waaien
en laat de wolken gaan.
3.
De planten en de dieren
ontstonden uit Gods hand,
en aan de mensen schonk
hij het heldere verstand.
ontstonden uit Gods hand,
en aan de mensen schonk
hij het heldere verstand.
4.
Daarmee kunnen wij eren
Gods schepping: plant en dier,
de bomen en de meren,
het land en de rivier.
Gods schepping: plant en dier,
de bomen en de meren,
het land en de rivier.
1.
God schiep het licht op een hemelse wijs,
't was avond en morgen: de eerste dag.
En op aarde de wolken, wit en grijs,
't was avond en morgen: de tweede dag.
God schiep het land uit de zee en toen was
er plaats voor de bomen, de bloemen, het gras.
En alles was goed, toen de Heer het bezag,
't was avond en morgen: de derde dag.
't was avond en morgen: de eerste dag.
En op aarde de wolken, wit en grijs,
't was avond en morgen: de tweede dag.
God schiep het land uit de zee en toen was
er plaats voor de bomen, de bloemen, het gras.
En alles was goed, toen de Heer het bezag,
't was avond en morgen: de derde dag.
2.
God schiep de sterren, de zon en de maan,
't was avond en morgen: de vierde dag.
En de vogels en de vissen zijn ontstaan,
't was avond en morgen: de vijfde dag.
God schiep het wild en het goedige vee,
Hij maakte de mens en zij leefden in vreê.
En alles was goed, toen de Heer het bezag,
't was avond en morgen: de zesde dag.
't was avond en morgen: de vierde dag.
En de vogels en de vissen zijn ontstaan,
't was avond en morgen: de vijfde dag.
God schiep het wild en het goedige vee,
Hij maakte de mens en zij leefden in vreê.
En alles was goed, toen de Heer het bezag,
't was avond en morgen: de zesde dag.
3.
Hemel en aarde en al wat er is,
en God heeft gerust op de zevende dag,
zijn geroepen uit leegte en duisternis.
En God heeft gerust op de zevende dag.
God gaf de mensen het woord in de mond
en zij gaven namen aan al wat bestond.
En alles was goed, toen de Heer het bezag,
't was avond en morgen: de zevende dag.
en God heeft gerust op de zevende dag,
zijn geroepen uit leegte en duisternis.
En God heeft gerust op de zevende dag.
God gaf de mensen het woord in de mond
en zij gaven namen aan al wat bestond.
En alles was goed, toen de Heer het bezag,
't was avond en morgen: de zevende dag.
1.
De timmermans hebben 'n ambacht goed,
ze hebben een ambacht vol eren.
Wat zouder de wereld geworden zijn,
wou niemand het timmeren leren?
ze hebben een ambacht vol eren.
Wat zouder de wereld geworden zijn,
wou niemand het timmeren leren?
Die mensen die waren ten onder gegaan,
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
2.
Wat zou van ons mensen geworden zijn,
had Noë geen timmerman goed geweest?
Hij heeft er met hamer en beitel gewerkt,
zijn arke gebouwd voor mens en beest.
had Noë geen timmerman goed geweest?
Hij heeft er met hamer en beitel gewerkt,
zijn arke gebouwd voor mens en beest.
Die mensen die waren ten onder gegaan,
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
3.
Een timmerman heeft onze Here behoed,
toen hij nog zo jong was, en kleine.
Voor 't bloedige zwaard van Herodes wreed:
Sint Jozef, de timmerman reine.
toen hij nog zo jong was, en kleine.
Voor 't bloedige zwaard van Herodes wreed:
Sint Jozef, de timmerman reine.
Die mensen die waren ten onder gegaan,
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
4.
Die timmerman maakt er zichzelve een bed,
hij maakt er een wieg voor zijn kinde,
hij maakt van zes plankjes zijn eigene kist:
Heer, wees hem dan vriend'lijk gezinde!
hij maakt er een wieg voor zijn kinde,
hij maakt van zes plankjes zijn eigene kist:
Heer, wees hem dan vriend'lijk gezinde!
Die mensen die waren ten onder gegaan,
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
5.
De timmermans hebben 'n ambacht goed,
ze hebben een ambacht vol eren.
Wat zouder de wereld geworden zijn,
wou niemand het timmeren leren?
ze hebben een ambacht vol eren.
Wat zouder de wereld geworden zijn,
wou niemand het timmeren leren?
Die mensen die waren ten onder gegaan,
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
had er ter wereld gene timmermans bestaan!
Lied • Doortocht door de Rode Zee
1.
Mozes is sterk, en hij leidt alle mensen;
gezamenlijk trekken zij door de woestijn.
Farao's leger nu snel achtervolgt hen;
de voorsprong van Mozes' volk wordt wel erg klein
gezamenlijk trekken zij door de woestijn.
Farao's leger nu snel achtervolgt hen;
de voorsprong van Mozes' volk wordt wel erg klein
2.
Mozes, hij vraagt Jahweh hen te helpen;
hij heft zijn staf en de golfslag wijkt.
Daar ligt in_'t zonlicht een pad door de golven;
de kracht van Jahweh heeft zich voor hen bereid.
hij heft zijn staf en de golfslag wijkt.
Daar ligt in_'t zonlicht een pad door de golven;
de kracht van Jahweh heeft zich voor hen bereid.
3.
Farao's leger komt bij het water,
maar Mozes is reeds aan de overkant.
Paarden met ruiters stormen naar voren;
dan sluit de zee zich weer door Godes hand.
maar Mozes is reeds aan de overkant.
Paarden met ruiters stormen naar voren;
dan sluit de zee zich weer door Godes hand.
Halleluja! Looft de Heer in zijn heiligdom!
Looft hem in zijn grote heerlijkheid!
Looft hem met bazuinen, met lieren en harpen!
Looft hem met pauken en reidansen,
met snaren en fluiten, met welluidende cymbalen!
Alles wat adem heeft, love de Heer!
Halleluja Alleluja Alleluia
Looft hem in zijn grote heerlijkheid!
Looft hem met bazuinen, met lieren en harpen!
Looft hem met pauken en reidansen,
met snaren en fluiten, met welluidende cymbalen!
Alles wat adem heeft, love de Heer!
Halleluja Alleluja Alleluia
Lied • Het lied van het begin
1.
In het begin lag de aarde verloren,
in het begin in de duisternis;
God sprak zijn woord en het licht werd geboren,
't licht dat vandaag onze dag nog is.
in het begin in de duisternis;
God sprak zijn woord en het licht werd geboren,
't licht dat vandaag onze dag nog is.
2.
In het begin zijn de wolken en luchten,
in het begin is de hemel ontstaan.
God sprak zijn woord en de wateren vluchtten:
zo bracht hij scheiding en ruimte aan.
in het begin is de hemel ontstaan.
God sprak zijn woord en de wateren vluchtten:
zo bracht hij scheiding en ruimte aan.
3.
In het begin is de aarde geboren,
in het begin uit de diepte der zee.
In het begin kwam het gras en de bomen,
bloeiden de bloemen en graasde het vee.
in het begin uit de diepte der zee.
In het begin kwam het gras en de bomen,
bloeiden de bloemen en graasde het vee.
4.
In het begin zijn de sterren gaan branden,
in het begin kwam de zon en de maan.
Boven het land en de zee en de stranden
wijzen zij wegen en tijden aan.
in het begin kwam de zon en de maan.
Boven het land en de zee en de stranden
wijzen zij wegen en tijden aan.
5.
In het begin kwamen vogels gevlogen,
in het begin werd hun lied al gehoord.
Vissen in 't water, wat leeft op het droge:
God schiep de dieren, elk naar hun soort.
in het begin werd hun lied al gehoord.
Vissen in 't water, wat leeft op het droge:
God schiep de dieren, elk naar hun soort.
6.
In het begin riep God mensen tot leven,
in het begin was het woord in hun mond.
Wat was het goed om op aarde te leven,
wat was God blij dat de wereld bestond.
in het begin was het woord in hun mond.
Wat was het goed om op aarde te leven,
wat was God blij dat de wereld bestond.
Lied • Jacob's ladder (1)
1.
We are climbing Jacob's ladder, we are climbing Jacob's ladder,
we are climbing Jacob's ladder, soldiers of the cross.
we are climbing Jacob's ladder, soldiers of the cross.
2.
Ev'ry round goes higher, higher, ev'ry round goes higher, higher,
ev'ry round goes higher, higher, soldiers of the cross.
ev'ry round goes higher, higher, soldiers of the cross.
3.
Sinner, do you love my Jesus, sinner, do you love my Jesus,
sinner, do you love my Jesus, soldiers of the cross?
sinner, do you love my Jesus, soldiers of the cross?
4.
If you love him, why not serve him, if you love him, why not serve him,
if you love him, why not serve him, soldiers of the cross?
if you love him, why not serve him, soldiers of the cross?
5.
We are climbing higher, higher, we are climbing higher, higher,
we are climbing higher, higher, soldiers of the cross.
we are climbing higher, higher, soldiers of the cross.
Lied • Jericho
Jericho, Jericho, is een sterke stad, dat zie je zo! 2x
1.
Als wij Jericho niet winnen, komen wij het land niet binnen
en ons volk zal blijven staan aan de poort van Kanaän.
Jericho, Jericho, is een sterke stad, dat zie je zo! 2x
en ons volk zal blijven staan aan de poort van Kanaän.
Jericho, Jericho, is een sterke stad, dat zie je zo! 2x
Jericho, Jericho, is een sterke stad, dat zie je zo! 2x
2.
God geeft Jozua een teken: trek de stad om zonder spreken,
doe dat zeven dagen lang, Ik strijd voor u, wees niet bang!
doe dat zeven dagen lang, Ik strijd voor u, wees niet bang!
Jericho, Jericho, is een sterke stad, dat zie je zo! 2x
3.
Jericho, Jericho, is een sterke stad, dat zie je zo! 2x
Maar als de bazuinen schallen gaan wij juichen met zijn allen
en de muren, dubbeldik, vallen in elkaar van schrik.
Maar als de bazuinen schallen gaan wij juichen met zijn allen
en de muren, dubbeldik, vallen in elkaar van schrik.
Jericho, Jericho, is een sterke stad, dat zie je zo! 2x
Lied • Kleine David, speel op je harp!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu, Hallelu!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu!
1.
Kleine David was een herdersknaap,
die trouw bewaakte ieder schaap. 2x
die trouw bewaakte ieder schaap. 2x
Kleine David, speel op je harp, Hallelu, Hallelu!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu!
2.
En weet je wat hij heeft gedaan?
Hij nam een steen en kwam eraan. 2x
Hij nam een steen en kwam eraan. 2x
Kleine David, speel op je harp, Hallelu, Hallelu!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu!
3.
Nu zwaaide Goliath zijn zwaard,
maar al zijn kracht die was niets waard. 2x
maar al zijn kracht die was niets waard. 2x
Kleine David, speel op je harp, Hallelu, Hallelu!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu!
4.
Kleine David wierp de eerste steen
en raakte toen de reus meteen. 2x
en raakte toen de reus meteen. 2x
Kleine David, speel op je harp, Hallelu, Hallelu!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu!
5.
- Jozua was een sterke man;
hij werkte hard, wel urenlang. 2x
hij werkte hard, wel urenlang. 2x
Kleine David, speel op je harp, Hallelu, Hallelu!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu!
Kleine David, speel op je harp, Hallelu!
Koldodi hine ze ba.
hineh zeh ba
Medaleg al heharim, mekapetz al hag’va’ot.
hineh zeh ba
Medaleg al heharim, mekapetz al hag’va’ot.
Laten wij zingen voor de Here Jahve!
Laten we zingen voor de Here Jahwe
Hij heeft aan ons zijn macht willen tonen.
Hosanna! De paarden en de ruiters stortte Jahve in zee.
De golven hebben machtig Farao bedolven.
Ja, voor Jahve willen wij zingen!
Hij heeft ons zijn macht getoond, hosanna!
Laten we zingen voor de Here Jahwe
Hij heeft aan ons zijn macht willen tonen.
Hosanna! De paarden en de ruiters stortte Jahve in zee.
De golven hebben machtig Farao bedolven.
Ja, voor Jahve willen wij zingen!
Hij heeft ons zijn macht getoond, hosanna!
Lied • Mozes in het biezen mandje
1.
In een mandje heel warm en zacht, heeft je moeder je hierheen gebracht.
Mirjam houdt urenlang de wacht heel de lange dag tot aan de nacht.
Jahweh, geef aan dit kind uw zegen, en laat het blijven leven.
Waak steeds over dit kindje klein, want een taak is hem gegeven.
Mirjam houdt urenlang de wacht heel de lange dag tot aan de nacht.
Jahweh, geef aan dit kind uw zegen, en laat het blijven leven.
Waak steeds over dit kindje klein, want een taak is hem gegeven.
2.
Biezen mandje op de baren, 't kindje moet nu varen. Golven, draag het in gevaren, help dit leven sparen.
Lied • Mozes' moeder zingt
1.
Klein, klein kindje,
je leven loopt gevaar.
Ik maak een biezen mandje,
en morgen is het klaar.
je leven loopt gevaar.
Ik maak een biezen mandje,
en morgen is het klaar.
2.
Klein, klein kindje,
dit mandje wordt een boot.
Daarmee moet jij gaan varen,
op leven of op dood.
dit mandje wordt een boot.
Daarmee moet jij gaan varen,
op leven of op dood.
3.
Klein, klein kindje,
ik zet je tussen het riet.
Wie weet gebeurt het wonder,
dat de prinses je ziet.
ik zet je tussen het riet.
Wie weet gebeurt het wonder,
dat de prinses je ziet.
4.
Klein, klein kindje,
als de prinses jou vindt,
dan gaat je boot niet onder;
je bent een koningskind.
als de prinses jou vindt,
dan gaat je boot niet onder;
je bent een koningskind.
Lied • Nimrod, de koning
1.
Nimrod de koning hoog op zijn tronen
denkt in de hemelen zelf te gaan wonen.
Ieder moet bouwen, dag en nacht,
strenge soldaten houden de wacht.
denkt in de hemelen zelf te gaan wonen.
Ieder moet bouwen, dag en nacht,
strenge soldaten houden de wacht.
2.
Terah, een hoofdman, leidt al het bouwen,
torent hoog uit boven 't hijsen en sjouwen.
Zijn woning stond waar niemand kwam,
daar werd geboren zijn zoon Abram.
torent hoog uit boven 't hijsen en sjouwen.
Zijn woning stond waar niemand kwam,
daar werd geboren zijn zoon Abram.
3.
Nimrod wil nu dit kind laten doden,
zendt met een list al zijn knechten en boden.
Maar door een wonder blijft het gespaard
en voor zijn grote taak toch bewaard.
zendt met een list al zijn knechten en boden.
Maar door een wonder blijft het gespaard
en voor zijn grote taak toch bewaard.
4.
Abram keert weer terug na veel jaren,
wil graag de woede van Nimrod bedaren,
ziet Babels toren hoger dan ooit;
't machtige bouwwerk is haast voltooid.
wil graag de woede van Nimrod bedaren,
ziet Babels toren hoger dan ooit;
't machtige bouwwerk is haast voltooid.
5.
Maar Jahweh's toorn slaat wervelend neder,
bouwers verstaan nu elkander niet weder.
Donderend storten de brokken en stenen
en koning Nimrod is spoorloos verdwenen
bouwers verstaan nu elkander niet weder.
Donderend storten de brokken en stenen
en koning Nimrod is spoorloos verdwenen
Lied • Noach
1.
Het water steeg wel hoog maar wonder boven wonder
ging Noach niet ten onder; de ark alleen bleef droog.
De ark alleen bleef droog.
ging Noach niet ten onder; de ark alleen bleef droog.
De ark alleen bleef droog.
2.
De dieren gingen mee, de groten en de kleinen
met Noach en de zijnen. De dieren twee aan twee.
De dieren twee aan twee.
met Noach en de zijnen. De dieren twee aan twee.
De dieren twee aan twee.
3.
Zij dreven maanden rond. Toen ging het water zakken,
de duif vond groene takken, de ark liep aan de grond.
De ark liep aan de grond.
de duif vond groene takken, de ark liep aan de grond.
De ark liep aan de grond.
4.
De aarde was er weer. En mens en dier mocht wonen
onder de groene bomen, in vrede met de Heer.
In vrede met de Heer.
onder de groene bomen, in vrede met de Heer.
In vrede met de Heer.
5.
De regenboog staat hoog, als teken voor de volken,
Gods woorden te vertolken: het land, het land blijft droog,
het land, het land blijft droog.
Gods woorden te vertolken: het land, het land blijft droog,
het land, het land blijft droog.
Lied • Noach in de ark
Uren, dagen, weken, maanden lang zo lang,
zwerven wij op de golven en wij zijn zo bang.
Overal is regen, wind en water en wij voelen ons zo verlaten.
Toch hebben wij het vertrouwen eens weer op het land te gaan bouwen,
want God zal over ons waken.
Wij zullen niet vergaan, want hij heeft ons geschapen.
zwerven wij op de golven en wij zijn zo bang.
Overal is regen, wind en water en wij voelen ons zo verlaten.
Toch hebben wij het vertrouwen eens weer op het land te gaan bouwen,
want God zal over ons waken.
Wij zullen niet vergaan, want hij heeft ons geschapen.
Lied • Noach, luister naar mijn woord!
Noach, luister naar mijn woord!
heb je mij gehoord?
Ga hakken in het bos, zoek de grootste bomen,
die sterk zijn, dik en rond, een grote vloed gaat komen,
zaag planken en timmer een grote boot.
De ark die zal je dragen, over de watervloed zo groot.
heb je mij gehoord?
Ga hakken in het bos, zoek de grootste bomen,
die sterk zijn, dik en rond, een grote vloed gaat komen,
zaag planken en timmer een grote boot.
De ark die zal je dragen, over de watervloed zo groot.
Lied • Noah's ark (1)
1.
How did old man Noah build the ark?
He built it out of hickory bark.
Built it wide, both long and tall;
with plenty of room for the large and small.
He built it out of hickory bark.
Built it wide, both long and tall;
with plenty of room for the large and small.
Who built the ark? …
2.
Now in came the animals two by two;
the hippopotamus and the kangaroo.
Now in came the animals three by three;
the two big cats and a bumblebee.
the hippopotamus and the kangaroo.
Now in came the animals three by three;
the two big cats and a bumblebee.
Who built the ark? …
3.
Now in came the animals four by four;
two through the window and two through the door.
Now in came the animals five by five;
five little sparrows doing the jive.
two through the window and two through the door.
Now in came the animals five by five;
five little sparrows doing the jive.
Who built the ark? …
4.
Now in came the animals six by six;
the elephant laughed at the monkey's tricks.
Now in came the animals seven by seven;
four from home and the rest from heaven.
the elephant laughed at the monkey's tricks.
Now in came the animals seven by seven;
four from home and the rest from heaven.
Who built the ark? …
5.
Now in came the animals eight by eight;
some were on time and the others were late.
Now in came the animals nine by nine;
some were laughing and some were crying.
some were on time and the others were late.
Now in came the animals nine by nine;
some were laughing and some were crying.
Who built the ark? …
6.
Now in came the animals ten by ten;
five black roosters and a black hen.
Noah said: "Go shut the door,
the rain starts falling and we can't take more!"
five black roosters and a black hen.
Noah said: "Go shut the door,
the rain starts falling and we can't take more!"
Who built the ark? …
Lied • Noah's ark (2)
1.
The animals went in two by two, hurray, hurray! 2x
The animals went in two by two;
the elephant and the kangaroo,
and they all went into the ark for to get out of the rain.
The animals went in two by two;
the elephant and the kangaroo,
and they all went into the ark for to get out of the rain.
2.
The animals went in three by three, hurray, hurray! 2x
The animals went in three by three;
the wasp, the ant and the bumblebee,
and they all went into the ark for to get out of the rain.
The animals went in three by three;
the wasp, the ant and the bumblebee,
and they all went into the ark for to get out of the rain.
3.
The animals went in four by four, hurray, hurray! 2x
The animals went in four by four
the fat hippopotamus stuck in the door,
and they all went into the ark for to get out of the rain.
The animals went in four by four
the fat hippopotamus stuck in the door,
and they all went into the ark for to get out of the rain.
4.
The animals went in five by five, hurray, hurray! 2x
The animals went in five by five;
they were so glad to be alive,
and they all went into the ark for to get out of the rain.
The animals went in five by five;
they were so glad to be alive,
and they all went into the ark for to get out of the rain.
5.
The animals went in six by six, hurray, hurray! 2x
The animals went in six by six;
the hyena laughed at the monkey’s tricks,
and they all went into the ark for to get out of the rain.
The animals went in six by six;
the hyena laughed at the monkey’s tricks,
and they all went into the ark for to get out of the rain.
6.
The animals went in seven by seven, hurray, hurray! 2x
The animals went in seven by seven;
the little pig thought he was going to heaven,
and they all went into the ark, for to get out of the rain.
The animals went in seven by seven;
the little pig thought he was going to heaven,
and they all went into the ark, for to get out of the rain.
7.
The animals went in eight by eight, hurray, hurray! 2x
The animals went in eight by eight;
the turtle thought he was coming late,
and they all went into the ark, for to get out of the rain.
The animals went in eight by eight;
the turtle thought he was coming late,
and they all went into the ark, for to get out of the rain.
8.
The animals went in nine by nine, hurray, hurray! 2x
The animals went in nine by nine;
marching up in a long straight line,
and they all went into the ark, for to get out of the rain.
The animals went in nine by nine;
marching up in a long straight line,
and they all went into the ark, for to get out of the rain.
9.
The animals went in ten by ten, hurray, hurray! 2x
The animals went in ten by ten;
the last one, it was the little red hen,
and they all went into the ark, for to get out of the rain.
The animals went in ten by ten;
the last one, it was the little red hen,
and they all went into the ark, for to get out of the rain.
Lied • O, regenboog
O, regenboog wijs ons de weg naar God omhoog.
Waak over ons, waak over het land, eeuwig verbond, eeuwige band.
O wolkenpracht, o zonnekracht, wijs is uw wil, groot is uw macht
Waak over ons, waak over het land, eeuwig verbond, eeuwige band.
O wolkenpracht, o zonnekracht, wijs is uw wil, groot is uw macht
Lied • Scheppingslied
1.
De aarde lag verloren in leegte en donkerheid.
Toen is het licht geboren, licht van de eeuwigheid.
Het duister werd doorbroken, de dag kwam en de nacht.
God heeft zijn woord gesproken en alles voortgebracht.
Toen is het licht geboren, licht van de eeuwigheid.
Het duister werd doorbroken, de dag kwam en de nacht.
God heeft zijn woord gesproken en alles voortgebracht.
2.
De wolken en de luchten, de aarde en de zee,
de bomen en de vruchten, de bloemen en het vee.
De lichten aan de hemel, de vogels in het gras,
het water vol gewemel; God zag hoe goed het was.
de bomen en de vruchten, de bloemen en het vee.
De lichten aan de hemel, de vogels in het gras,
het water vol gewemel; God zag hoe goed het was.
3.
Toen kwam de mens tot leven, een mens aan God gelijk.
De Macht werd hem gegeven over het dierenrijk.
De taal werd hem tot teken, de aarde werd zijn land,
aan niets zou 't hem ontbreken, want God was op zijn hand.
De Macht werd hem gegeven over het dierenrijk.
De taal werd hem tot teken, de aarde werd zijn land,
aan niets zou 't hem ontbreken, want God was op zijn hand.
4.
De aarde lag verloren in leegte en donkerheid.
Toen is muziek gekomen, muziek voor de eeuwigheid.
De stilte werd doorbroken; door zang en fluitenspel.
Hoe God de klanken wilde, klonken ze wonderwel.
Toen is muziek gekomen, muziek voor de eeuwigheid.
De stilte werd doorbroken; door zang en fluitenspel.
Hoe God de klanken wilde, klonken ze wonderwel.