Het slakje komt er aangezet, van sjokkesjok, het gaat maar net.
Hij tast voorzichtig: is ’t wel pluis? En sleept zijn slakkeslakkehuis,
want dat is lood, loodzwaar, langzaam van hier naar daar.
Bibliotheek
Leeftijdsgroep
Soort lied
Toonreeks
Begeleiding
Taal
Jaarfeest
Seizoen
Thema
Bezetting
Auteurs
Ademhaling
Articulatie
Brommers
Concentratie
Houding
Luisteren
Resonans
Stem losmaken
Kinderen met zangproblemen
Lied • Hoor toch de wind!
Hoor toch de wind door de bomen waaien,
zie hoe de wind alle wolken jaagt!
De blaren vallen nu neer op de aarde,
de regen ruist in stromen omlaag.
zie hoe de wind alle wolken jaagt!
De blaren vallen nu neer op de aarde,
de regen ruist in stromen omlaag.
Lied • Houthakkers- en timmermanslied
1.
Met bijlen en zagen gaan wij naar het bos,
wij hakken en zagen er lustig op los.
Zigge, zagge, zagen maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
wij hakken en zagen er lustig op los.
Zigge, zagge, zagen maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
2.
De stammen, zij liggen geveld op de grond,
de spaanders, het zaagsel ligt in het rond.
Zigge, zagge, zagen maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
de spaanders, het zaagsel ligt in het rond.
Zigge, zagge, zagen maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
3.
Wij trekken de bomen nu op de wagen
en hoeven die zware last zelf niet te dragen.
Trikke, trakke, trekken maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
en hoeven die zware last zelf niet te dragen.
Trikke, trakke, trekken maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
4.
Wij schuren en vijlen de planken nu blank
en timmeren meubels, een kast en een bank.
Schirre, schorre, schuren maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
en timmeren meubels, een kast en een bank.
Schirre, schorre, schuren maar, en 't karwei is bijna klaar. 2x
5.
En als wij dat allemaal hebben gedaan,
dan kunnen wij trots weer naar huis toegaan.
Rusten, rusten, rusten maar, ja, 't karwei is nu echt klaar. 2x
dan kunnen wij trots weer naar huis toegaan.
Rusten, rusten, rusten maar, ja, 't karwei is nu echt klaar. 2x
Lied • Ik heb een roosje in mijn hand
1.
Ik heb een roosje in mijn hand
Dat geef ik aan de schoonst’ in ’t land
Dat geef ik aan de schoonst’ in ’t land
2.
Kom, dans met mij, mijn schone bloem.
De schoonste, ik de roze noem.
De schoonste, ik de roze noem.
Lied • In de bossen is het stil
In de bossen is het stil, o zo stil.
In het goudgele bos, blaadjes dwarrelen naar benee,
op het groene mos. Door de nevelsluiers heen schijnt een zonnestraal.
Maar de vogeltjes die 's zomers zingen, die zwijgen nu allemaal.
In het goudgele bos, blaadjes dwarrelen naar benee,
op het groene mos. Door de nevelsluiers heen schijnt een zonnestraal.
Maar de vogeltjes die 's zomers zingen, die zwijgen nu allemaal.
Lied • In de kerstnacht
Ik ga onder sterrenlicht, over sneeuw zo zacht en dicht.
Op het veld in heil’ge nacht, herders houden trouw de wacht.
Buig je bij het kribje neer, daar ligt nu het Kindje teer.
Op het veld in heil’ge nacht, herders houden trouw de wacht.
Buig je bij het kribje neer, daar ligt nu het Kindje teer.
Lied • In de zomer stappen wij
In de zomer stappen wij zonder schoentjes door de wei. Blote teentjes in het gras, blootvoets door de waterplas. Maar als wij naar school toe moeten, langs de straten van de stad, doen wij schoenen aan de voeten, worden wij niet koud of nat.
Lied • Isme, krisme, krasme
Dit is de sleutel van de Muiderpoort, brengt hem zonder lachen voort. Er leit een schuitje van Amersfoort, 't is beladen met isme, krisme krasme, krullemarijn. De schipper van 't schuitje met isme, krisme krasme, krullemarijn, die vroeg aan mijn of isme, krisme krasme, krullemarijn wel van goed papier zou zijn.
Lied • Jan-oom
Jan-oom zat op een boom te wachten. Toen brak de boom, toen viel Jan-oom, en alle koetjes lachten.
Lied • Johannes!
Johannes! Dansen wij blij, over de wei. Het vuur brandt, het vuur brandt!
Dans er omheen, spring er doorheen! Wij dansen en springen,
wij lachen en zingen: Johannes! Kom er maar bij, in onze rij!
Dans er omheen, spring er doorheen! Wij dansen en springen,
wij lachen en zingen: Johannes! Kom er maar bij, in onze rij!
Lied • Johannes werd geboren
1.
Johannes werd geboren in lichte zomertijd,
tot dienaar uitverkoren, tot offeren bereid.
Hij wijst de weg, hij gaat vooraan tot bij het water der Jordaan.
tot dienaar uitverkoren, tot offeren bereid.
Hij wijst de weg, hij gaat vooraan tot bij het water der Jordaan.
2.
Johannes doopte allen in 't water der rivier.
"Het oude kleed moet vallen, de nieuwe mens komt hier!"
Hij wijst de weg, hij gaat vooraan tot bij het water der Jordaan.
"Het oude kleed moet vallen, de nieuwe mens komt hier!"
Hij wijst de weg, hij gaat vooraan tot bij het water der Jordaan.
3.
Johannes mocht Hem dopen, mocht Jezus' dienaar zijn.
Hij zag de hemel open in stralend lichte schijn.
Hij wijst de weg, hij gaat vooraan tot bij het water der Jordaan.
Hij zag de hemel open in stralend lichte schijn.
Hij wijst de weg, hij gaat vooraan tot bij het water der Jordaan.
Lied • Karweitje gevraagd
1.
Wie heeft er een karweitje voor Jan de Timmerman?
Zes spijkers op een rijtje, een hamer en een tang.
Een echte duimstok en een schop, daarmee knapt hij alles op.
Daarmee doet hij ieder klusje voor een kwartje en een kusje,
Wie heeft er een karweitje voor Jan de Timmerman?
Zes spijkers op een rijtje, een hamer en een tang.
Een echte duimstok en een schop, daarmee knapt hij alles op.
Daarmee doet hij ieder klusje voor een kwartje en een kusje,
Wie heeft er een karweitje voor Jan de Timmerman?
2.
Wil je wat komen kopen bij Jan de Winkelman?
Wat appels of wat peren, daar hou je toch zo van?
'k_Wil één pond suiker en wat meel, ei en gist, maar niet zoveel.
Ook sukade en rozijnen, hazelnoten: ronde, kleine,
wil ik komen kopen bij Jan de Winkelman.
Wat appels of wat peren, daar hou je toch zo van?
'k_Wil één pond suiker en wat meel, ei en gist, maar niet zoveel.
Ook sukade en rozijnen, hazelnoten: ronde, kleine,
wil ik komen kopen bij Jan de Winkelman.
3.
Wie wil er meegaan varen in onze grote boot?
We varen met z'n allen; het wordt een hele vloot. met zijn allen
We varen met een kano mee, ook de zeilboot gaat op zee.
En we hijsen alle zeilen om te varen honderd mijlen.
Allemaal gaan we varen in onze grote boot.
We varen met z'n allen; het wordt een hele vloot. met zijn allen
We varen met een kano mee, ook de zeilboot gaat op zee.
En we hijsen alle zeilen om te varen honderd mijlen.
Allemaal gaan we varen in onze grote boot.
4.
Wie komt er bij ons kijken naar onze poppenkast?
't Gordijntje gaat zo open en dan goed opgepast. Het gordijntje
Dan komt Jan Klaassen en Katrijn, ook de duvel zal er zijn.
En de koning, wijs en waardig, en 't prinsesje, lief en aardig. het prinsesje
Kom maar gauw bij ons kijken naar de onze poppenkast.
't Gordijntje gaat zo open en dan goed opgepast. Het gordijntje
Dan komt Jan Klaassen en Katrijn, ook de duvel zal er zijn.
En de koning, wijs en waardig, en 't prinsesje, lief en aardig. het prinsesje
Kom maar gauw bij ons kijken naar de onze poppenkast.
Lied • Katelijne slaapt
Wie heeft Katelijn' gezien? Katelijne, Katelien.
Werkt ze op het boerenland, werkt ze op de akker?
Kateliene, Katelijne, slaapt zo lang de zon wil schijnen, op de warme heuvelrand.
Sst, maak haar niet wakker!
Werkt ze op het boerenland, werkt ze op de akker?
Kateliene, Katelijne, slaapt zo lang de zon wil schijnen, op de warme heuvelrand.
Sst, maak haar niet wakker!
Lied • Kindje, lieve kindje mijn
Kindje, lieve kindje mijn, wil je moeders kindje zijn? Kom dan gauw op moeders schoot, over een jaar is het kindje groot.
Lied • Kling-klang, klokje
Kling-klang, klokje, daarboven staat een hokje,
daarboven staat een huisje klein, waarin drie mooie meisjes zijn.
Het eerste heet Marietje, het tweede heet Sophietje,
het derde heet mooi Grietje, die 't hemeldeurtje opendoet,
waardoor de zon naar binnen moet.
daarboven staat een huisje klein, waarin drie mooie meisjes zijn.
Het eerste heet Marietje, het tweede heet Sophietje,
het derde heet mooi Grietje, die 't hemeldeurtje opendoet,
waardoor de zon naar binnen moet.
Kom en dans met mij, m’n vrind, op de groene weide!
Linten wapperen in de wind en de zon schijnt blijde.
Dansen met een rozenkrans, want dit is de rozendans.
Linten wapperen in de wind en de zon schijnt blijde.
Dansen met een rozenkrans, want dit is de rozendans.
Lied • Komt een duifje gevlogen (1)
1.
Komt een duifje gevlogen, van de hemel komt het neer
en hij daalt voor onze ogen, op de aarde komt hij neer.
en hij daalt voor onze ogen, op de aarde komt hij neer.
2.
Komt een duifje gevlogen, brengt ons elk een zonnestaal
en die glanst in onze ogen en verlicht ons allemaal.
en die glanst in onze ogen en verlicht ons allemaal.
3.
Komt een duifje van boven, uit de warme zonneschijn,
doet ons allemaal geloven dat wij zonnekinderen zijn.
doet ons allemaal geloven dat wij zonnekinderen zijn.
Lied • Laten wij het koren dorsen
Laten wij het koren dorsen, al het koren in de schuur,
en wij dorsen menig uur; met een luide, harde klap
slaan wij door met onze vlegels op en neer en keer op keer.
Ja, wij gaan het koren dorsen, slaan de vlegels krachtig neer.
en wij dorsen menig uur; met een luide, harde klap
slaan wij door met onze vlegels op en neer en keer op keer.
Ja, wij gaan het koren dorsen, slaan de vlegels krachtig neer.
Lied • Leren lopen
Dit beentje, dat beentje, liplaplorum. Dit beentje, dat beentje liep in 't gras. liep in het koren, Ik wou dat het kindje groter was.
Lied • Lied voor de Adventstuin
1.
Kind’ren kom, zie het licht gaat in het midden branden.
Kom met de kaars in je handen.
Kom met de kaars in je handen.
2.
’t Kaarsje brandt in je hand: laat het licht in harten ook schijnen,
dat het duister spoedig verdwijnen.
dat het duister spoedig verdwijnen.
Lied • Luister, lieveherebeestje!
Luister lieveherebeestje! Wanneer houd je op met vliegen?
Wanneer word je eind’lijk moe? Kun je ook wel zo maar kruipen?
Wanneer gaan je vleugels toe? Kom maar bij mij op mijn handje,
dat ik even naar je kijk, dat ik even met mijn vinger langs je rode dekje strijk.
Wanneer word je eind’lijk moe? Kun je ook wel zo maar kruipen?
Wanneer gaan je vleugels toe? Kom maar bij mij op mijn handje,
dat ik even naar je kijk, dat ik even met mijn vinger langs je rode dekje strijk.
Lied • Luister, luister!
1.
Luister, luister, kom eens gauw, wat zou dat beduiden?
Als je goede oren hebt, hoor je 't zachtjes luiden.
Als je goede oren hebt, hoor je 't zachtjes luiden.
2.
O, zeg hoor eens, wat is dat? 't Was of daar iets lachte!
Kom, verstop je in het gras, laten we maar wachten.
Kom, verstop je in het gras, laten we maar wachten.
3.
O, de dwergjes zijn ontwaakt, kijk eens hoe ze springen!
Zwaaien klokjes heen en weer, 'k hoor die klokjes zingen!
Zwaaien klokjes heen en weer, 'k hoor die klokjes zingen!
Lied • Merel
Boven op het dak, in zijn zwarte pak,
zit een kleine merel die zingt en jubelt luid.
In de struiken tussen ’t groen, zit het nest verborgen.
Merels hebben veel te doen om hun jongen te verzorgen.
zit een kleine merel die zingt en jubelt luid.
In de struiken tussen ’t groen, zit het nest verborgen.
Merels hebben veel te doen om hun jongen te verzorgen.
Lied • Michaël, Michaël, met uw zwaard
Michaël, Michaël, met uw zwaard zo sterk en fel,
met de weegschaal in de handen waakt gij over de wijde landen,
bant gij het kwaad aan uw voeten neer en als een lichtstraal is uw speer.
met de weegschaal in de handen waakt gij over de wijde landen,
bant gij het kwaad aan uw voeten neer en als een lichtstraal is uw speer.