Bibliotheek
Leeftijdsgroep
Soort lied
Toonreeks
Begeleiding
Taal
Jaarfeest
Seizoen
Thema
Bezetting
Auteurs
Ademhaling
Articulatie
Brommers
Concentratie
Houding
Luisteren
Resonans
Stem losmaken
Kinderen met zangproblemen
Lied • Aaltje zat op een paaltje
Lied • Anneke Tanneke toverheks
Anneke Tanneke toverheks,
waar ga je wel naar toe?
Ik trek de hele wereld rond
en wordt zo toch niet moe.
Maar ikke wel, riep toen de hond
en gooide Anneke op de grond.
waar ga je wel naar toe?
Ik trek de hele wereld rond
en wordt zo toch niet moe.
Maar ikke wel, riep toen de hond
en gooide Anneke op de grond.
Lied • Appelen eten
Eén appel voor de honger, één appel voor de dorst,
en één omdat een jongen daar groot en sterk van wordt.
Eén appel om te geuren, één appel om te kleuren,
en als ik er nog één eten zou dan is het omdat ik er zo van hou.
en één omdat een jongen daar groot en sterk van wordt.
Eén appel om te geuren, één appel om te kleuren,
en als ik er nog één eten zou dan is het omdat ik er zo van hou.
Lied • Bokje
Bokje liep de heuvel op en schudde met zijn baardje, toen sprong er vlug een snijdertje op die zei: dit is mijn paardje.
Lied • Buiten de dijken
Buiten de dijken daar ben ik de baas! Luister maar eens naar mijn bruisend geraas! Mensen en boten daar speel ik mee. Maar binnen de dijken daar ben ik heel gedwee en wacht ik stil waarheen de mens mij leiden wil.
Lied • Christoffeltje in de lente
De lente is gekomen, de wereld is weer blij.
Je ziet het aan de bomen en ook aan jou en mij.
Je ziet het aan Christoffeltje, die danst op zijn pantoffeltjes de hele, lieve dag
en als hij straks in bedje ligt, dan dansen zijn voetjes nog.
dan dansen zijn voetjes nog.
Je ziet het aan de bomen en ook aan jou en mij.
Je ziet het aan Christoffeltje, die danst op zijn pantoffeltjes de hele, lieve dag
en als hij straks in bedje ligt, dan dansen zijn voetjes nog.
dan dansen zijn voetjes nog.
Lied • David en Goliath
1.
Goliath is een ware reus, groot is zijn lichaam, woest is zijn stem, sidderend hoort men hem vloeken. Niemand durft er te strijden met hem.
Goliath doet het volk veel verdriet. Ieder is bang, maar David toch niet.
2.
Herderszoon David kent geen angst. Klein is zijn lichaam, zacht is zijn stem, zingende hoedt hij zijn schapen. Niemand herkent er de held in hem.
Goliath doet het volk veel verdriet. Ieder is bang, maar David toch niet.
3.
Goliath rekt zich weer eens uit, groot is zijn kracht en klein zijn verstand. Bulderend roept hij tot strijd op. David nadert, een steen in zijn hand.
Goliath doet het volk veel verdriet. Ieder is bang, maar David toch niet.
4.
Herderszoon David kijkt omhoog, fel is het zonlicht, groot is zijn moed, David richt nu zijn wapen. Neer valt de reus, de steen trof hem goed.
Goliath doet het volk veel verdriet. Ieder is bang, maar David toch niet.
De bomen strooien nu hun goud, als kleine muntjes, dor en oud,
bedekt het nu de grond. Op gouden schaaltjes lijkt het blad,
kabouters roepen: "Zie je dat? Goud ligt hier nu in 't rond!" het rond
bedekt het nu de grond. Op gouden schaaltjes lijkt het blad,
kabouters roepen: "Zie je dat? Goud ligt hier nu in 't rond!" het rond
Lied • De distelvink
Hinkelepink de distelvink zat op de hoogste takken,
als hij een toontje lager zingt, moet hij een eindje zakken.
als hij een toontje lager zingt, moet hij een eindje zakken.
Lied • De haas en de egel
'k Ga eens wandelen in de zonneschijn en de zachte warme wind.
'k Ga eens kijken naar mijn akkertje, of ik daar al koolraap vind.
Op deze mooie ochtend ga ik gauw eens naar mijn akker.
Dan ben ik 't eerste bij de kool, want niemand is nog wakker!
Zo is het gegaan tussen egel en haas: wie niet snel is moet toch slim zijn.
Ook al rende de haas, toch bleef egel de baas, omdat egeltjes altijd gelijk zijn.
'k Ga eens kijken naar mijn akkertje, of ik daar al koolraap vind.
Op deze mooie ochtend ga ik gauw eens naar mijn akker.
Dan ben ik 't eerste bij de kool, want niemand is nog wakker!
Zo is het gegaan tussen egel en haas: wie niet snel is moet toch slim zijn.
Ook al rende de haas, toch bleef egel de baas, omdat egeltjes altijd gelijk zijn.
Lied • De mol
Waar is de mollemollemol?
En de mol is hier niet, en de mol is daar niet.
Waar is de mollemollemol?
En de mol is in zijn hol!
En de mol is hier niet, en de mol is daar niet.
Waar is de mollemollemol?
En de mol is in zijn hol!
Lied • De paardenbloem
1.
De zon heeft louter goud gestrooid over de groene wei.
De wei heeft zich met lichtjes getooid, zonnetjes geel en blij.
Weidezonnetje, stralenbloem, gouden daaldertje, paardenbloem.
De wei heeft zich met lichtjes getooid, zonnetjes geel en blij.
Weidezonnetje, stralenbloem, gouden daaldertje, paardenbloem.
2.
De maan legt zachte zilverschijn over de groene wei,
de zilvergrijze pluiskopjes zijn bolletjes zacht als zij.
Weidekaarsje, manebloem, zilverbolletje, paardenbloem.
de zilvergrijze pluiskopjes zijn bolletjes zacht als zij.
Weidekaarsje, manebloem, zilverbolletje, paardenbloem.
3.
- Sterretjes zweven licht en hoog over de groene wei,
het windje blaast z'in wijde boog, kaalkopje laat ze vrij.
Weidevliegertje, zwevebloem, sterrenstrooiertje, paardenbloem.
het windje blaast z'in wijde boog, kaalkopje laat ze vrij.
Weidevliegertje, zwevebloem, sterrenstrooiertje, paardenbloem.
Lied • De schepping (1)
1.
Dichtbij of in de verte,
't is God die alles schiep:
het koren en de sterren,
het zand en de zee zo diep.
't is God die alles schiep:
het koren en de sterren,
het zand en de zee zo diep.
2.
Hij laat de zon verschijnen
en 's_nachts de witte maan.
Hij laat de winden waaien
en laat de wolken gaan.
en 's_nachts de witte maan.
Hij laat de winden waaien
en laat de wolken gaan.
3.
De planten en de dieren
ontstonden uit Gods hand,
en aan de mensen schonk
hij het heldere verstand.
ontstonden uit Gods hand,
en aan de mensen schonk
hij het heldere verstand.
4.
Daarmee kunnen wij eren
Gods schepping: plant en dier,
de bomen en de meren,
het land en de rivier.
Gods schepping: plant en dier,
de bomen en de meren,
het land en de rivier.
Lied • De vogels en de beek
Wij zijn geboren uit een ei, wij zijn zo licht, zo vlug en vrij.
Met onze keeltjes zingen wij hel, met onze vleugels vliegen wij snel.
Wij vliegen over je heen in een rij, wij zijn de vogels, wie ben jij?
Ik ben de beek en word een rivier, met kleine golfjes zie je me hier.
Maar ginds stroom ik snel naar de grote zee,
daar wordt ik een wolk en de wind neemt me mee terug naar de berg en daar regen ik neer.
Dan verschijn ik als beekje weer.
Met onze keeltjes zingen wij hel, met onze vleugels vliegen wij snel.
Wij vliegen over je heen in een rij, wij zijn de vogels, wie ben jij?
Ik ben de beek en word een rivier, met kleine golfjes zie je me hier.
Maar ginds stroom ik snel naar de grote zee,
daar wordt ik een wolk en de wind neemt me mee terug naar de berg en daar regen ik neer.
Dan verschijn ik als beekje weer.
Lied • De wortelkindertjes
Tussen wortels van de bomen, liggen kind’ren stil te dromen.
Moeder Aarde houdt de wacht in de donk’re winternacht.
Ontwaakt! Aan ’t werk nu lieve kind’ren klein, want spoedig zal het lente zijn!
Moeder Aarde houdt de wacht in de donk’re winternacht.
Ontwaakt! Aan ’t werk nu lieve kind’ren klein, want spoedig zal het lente zijn!
Lied • De zomer is gekomen
De zomer is gekomen, de zon schijnt warm op mij.
De jonge vogels vliegen al en bloemen
bloeien overal en iedereen is blij.
De jonge vogels vliegen al en bloemen
bloeien overal en iedereen is blij.
Lied • De zonne gaat dalen
De zonne gaat dalen, de sterretjes stralen,
de vogels in de boom, zij zingen in mijn droom:
naar huis toe!
de vogels in de boom, zij zingen in mijn droom:
naar huis toe!
Lied • Dimme-dimme, duisje
Dimme-dimme duisje, Jan Klaassen in zijn huisje, hij draagt een gouden buisje, een hoedje met een pluim. Dimme-dimme Duisje, Jan Klaassen is mijn duim.
Lied • Dit liedje helpt!
Miene moene mui
Minemoenemui heb je een boze bui?
Pak hem dan maar bij zijn kop,
en zet hem een hoedje op. en loop gauw naar buiten,
ga wat lopen en fluiten. tralalalala.
Minemoenemui heb je een boze bui?
Pak hem dan maar bij zijn kop,
en zet hem een hoedje op. en loop gauw naar buiten,
ga wat lopen en fluiten. tralalalala.
Lied • Doortocht door de Rode Zee
1.
Mozes is sterk, en hij leidt alle mensen;
gezamenlijk trekken zij door de woestijn.
Farao's leger nu snel achtervolgt hen;
de voorsprong van Mozes' volk wordt wel erg klein
gezamenlijk trekken zij door de woestijn.
Farao's leger nu snel achtervolgt hen;
de voorsprong van Mozes' volk wordt wel erg klein
2.
Mozes, hij vraagt Jahweh hen te helpen;
hij heft zijn staf en de golfslag wijkt.
Daar ligt in_'t zonlicht een pad door de golven;
de kracht van Jahweh heeft zich voor hen bereid.
hij heft zijn staf en de golfslag wijkt.
Daar ligt in_'t zonlicht een pad door de golven;
de kracht van Jahweh heeft zich voor hen bereid.
3.
Farao's leger komt bij het water,
maar Mozes is reeds aan de overkant.
Paarden met ruiters stormen naar voren;
dan sluit de zee zich weer door Godes hand.
maar Mozes is reeds aan de overkant.
Paarden met ruiters stormen naar voren;
dan sluit de zee zich weer door Godes hand.
Lied • Drie koningen komen
Drie koningen komen, de engel gaat vooraan,
zij zijn met de sterre tot Bethlehem gegaan.
Zij knielen voor 't kindje, de wijzen zo oud,
zij schenken hun gaven, myrrhe, wierook en goud.
O, laat ons ook koningen wezen met een kroon,
en volgen in 't leven uw sterre zo schoon.
zij zijn met de sterre tot Bethlehem gegaan.
Zij knielen voor 't kindje, de wijzen zo oud,
zij schenken hun gaven, myrrhe, wierook en goud.
O, laat ons ook koningen wezen met een kroon,
en volgen in 't leven uw sterre zo schoon.
Lied • Drie rozen in mijn tuintje
Drie rozen in mijn tuintje, drie dennetjes in ‘t woud,
des zomers is het warm en des winters is het koud.
des zomers is het warm en des winters is het koud.
Lied • Duifjes in de hoge bomen
Duifjes in de hoge bomen zitten daar maar stil te dromen in de wind.
Duifjes vliegen naar beneden, flappend met hun grote vleugels,
roepen: "roekoe", roepen: "roe-koe".
Duifjes vliegen naar beneden, flappend met hun grote vleugels,
roepen: "roekoe", roepen: "roe-koe".
Lied • Dwergen zijn wij, vlug en klein
Dwergen zijn wij vlug en fijn, werken als wij wakker zijn. Klip klap klap.
Vegen 't huis en poetsen daar, alles staat dan kant en klaar. S
tappen wij naar 't grote woud, hakken flink wat dennenhout. Hak hak hak.
Dat ons dwergenvuurtje dan in ons huisje branden kan.
Bij het vuurtje zitten wij, warmen ons en zingen blij. Hop hop hei!
Vegen 't huis en poetsen daar, alles staat dan kant en klaar. S
tappen wij naar 't grote woud, hakken flink wat dennenhout. Hak hak hak.
Dat ons dwergenvuurtje dan in ons huisje branden kan.
Bij het vuurtje zitten wij, warmen ons en zingen blij. Hop hop hei!