Fluitoefeningen - gehoor (1)
Bij het fluiten is het goed mogelijk om met specifieke oefeningen te werken aan het muzikaal gehoor. In de inleiding bij de afdeling Luisteroefeningen staat meer geschreven over het belang van deze oefeningen tijdens de muziekles. Omdat het fluiten (en al het instrumentaal onderwijs) zich meer buiten de mens afspeelt dan het zingen, is het mogelijk wat technischer en analytischer, en daarmee wat objectiever te werken. Het gaat niet om wat je mooi en leuk vindt, maar wat er daadwerkelijk, objectief klinkt. Dát waar te nemen en ook innerlijk mee te horen en te beschrijven kan onderdeel van de muziekles worden, in het bijzonder voor de hogere klassen. Met het scherpen van het luisteren wordt ook het oordeelsvermogen gesterkt, en de kunst om te beschrijven wat er waargenomen wordt.
1 - Welke rij speelt?
De leerlingen spelen een bekend lied op de fluit. De leerkracht wijst aan welke rij speelt, terwijl de anderen stil zijn. Eén leerling staat ook voor de klas, met de ogen dicht, en wijst aan welke rij speelt. Wissel van rij op muzikaal logische momenten, bijvoorbeeld aan het eind van een zin, bij een komma, bij de wisseling van couplet. De aanwijzende leerling moet snel reageren op de wisselmomenten, en ook precies de juiste richting wijzen.
Lees verder2 - Echo op de gang
Bij het fluiten gaat één leerling op de gang, de deur mag op een kier blijven, maar hij moet wel uit het zicht staan. De klas speelt een liedregel voor, de leerling speelt deze op de gang na, terwijl de rest van de klas met gespitste oren luistert. Wanneer er toevallig tegenover het lokaal een toiletruimte is, dan kan de leerling daar staan, en klinkt er een galmende klank als echo. De leerlingen vinden dit een geweldige oefening, maar kies wel zorgvuldig een leerling uit, die het lied zelfstandig kan fluiten, die niet te zeer hapert bij de echo. Je kunt ook twee leerlingen kiezen. Het is daarmee een goede oefening om te differentiëren bij het fluiten: leerlingen die al wat meer aankunnen worden met deze oefening uitgedaagd.
Lees verder3 - Toonhoogte in de lucht
Wijs met de vlakke hand een melodie aan in de lucht, inclusief het ritme. De leerlingen kijken en luisteren innerlijk, en spelen de melodie dan op de fluit na. Kies een duidelijke plek voor de grondtoon (bijvoorbeeld op navelhoogte), en improviseer aanvankelijk een simpele melodie zonder sprongen. Toonherhalingen houden het overzichtelijk, net als zich herhalende melodische motiefjes. Begin met een beperkt toonbereik (drie tonen) en breidt dat langzaam uit.
Lees verder4 - Looproute horen
De leerkracht of een leerling speelt een lied op de fluit, terwijl hij een route door de klas loopt. De andere leerlingen luisteren met hun ogen dicht. Als het lied uit is worden de ogen geopend, en wordt de vraag gesteld welke looproute er gegaan is tijdens het voorspelen. Laat dat zo exact mogelijk beschrijven, dus ook waar er gedraaid werd, of dat linksom of rechtsom was, waar er even stilgestaan werd, en laat de leerlingen elkaar ook aanvullen, want wie er dichtbij was heeft het waarschijnlijk goed gehoord. Laat ten slotte, als de looproute besproken is, een van de leerlingen de route nalopen, zodat de voorspeler kan zeggen of het klopte.
Lees verder5 - Toonladder op het bord
Teken een majeurtoonladder op het bord met do-re-mi, of maak er één van hout (zie de afbeelding bij Lees verder), of teken er één op een vel karton. De leerkracht wijst een korte melodie aan op de ladder, daarna spelen de leerlingen wat er aangewezen werd. Door in stilte aan te wijzen en pas daarna te laten spelen, horen de leerlingen met hun innerlijk gehoor wat de melodie doet. Het is van belang om hierbij geleidelijk op te bouwen, zodat vanuit het zien ook werkelijk gehoord kan worden, dat er een innerlijke klankvoorstelling ontstaat van het aangewezene.
Lees verder6 - Echospel met gesloten ogen
De leerlingen spelen met gesloten ogen de melodieën na die de leerkracht voorspeelt. De grepen op de fluit kunnen dus niet worden afgekeken, en daardoor moeten de leerlingen het helemaal met hun oren doen. Ze krijgen daarmee een gevoel voor hoog en laag, voor sprongen en secundebewegingen. Bouw het oefenen hieraan geleidelijk op; begin met korte melodieën met enkele tonen en zonder sprongen, en voeg steeds een element of een toon toe. Houd het ritmisch eenvoudig. Spreek af op welke toon de voorgespeelde melodie steeds begint, en maak ook gebruik van toonherhalingen.
Lees verder7 - Periodiciteit
Gevoel voor periodiciteit is het innerlijk beleven van een samenhangende zinsbouw (frasering), van gedeelten die bij elkaar horen, van symmetrie, maatopbouw. De leerlingen spelen klassikaal een bekend lied. Per regel wordt er gewisseld van kijkrichting, of steeds een kwartslag draaien, of afwisselen tussen staan en zitten. Wees eerst als leerkracht de aangever, maar geef daarna een van de leerlingen het voortouw, de anderen volgen hem. In het algemeen vinden leerlingen het leuker om een van de medeleerlingen te volgen dan de leerkracht.
Lees verder8 - Direct meespelen
De leerkracht speelt korte melodieën op de fluit voor de klas, in een voorspelbaar en zich herhalend metrum, eenvoudig van ritme dus. De leerlingen spelen tegelijk mee, weten dus niet wat er komt, maar staan op scherp om te luisteren en te kijken en het juiste te spelen. Begin eenvoudig met twee of drie tonen, laat de grepen duidelijk zien en speel logische melodieën; met een voorspelbaar verloop. Let op een goede zinsbouw, maak de melodieën niet te lang, bouw af en toe een adempauze in.
Lees verder9 - Articuleren of niet?
Speel een eenvoudige melodie voor, en wissel af tussen tonen die gearticuleerd (met de tong) gespeeld worden, en tonen die zonder articulatie gespeeld worden. Je kunt daarbij een voorbeeld op het bord zetten, waarbij de gearticuleerde noten los, en de gebonden tonen met boogjes genoteerd worden.
Lees verder10 - Legato, portato en staccato
Om de begrippen legato, portato en staccato te leren én uit te voeren op de fluit, kunnen luisteroefeningen gedaan worden. Speel een korte melodie voor, en varieer tussen tonen die heel kort gespeeld worden (staccato), gewoon los van elkaar (portato) of gebonden aan elkaar (legato). De leerlingen spelen precies na wat er voorgespeeld wordt. Deze oefening is geschikter voor de hogere klassen met al wat meer fluitervaring.
Lees verder11 - Majeur of mineur?
Van achter uit de klas speelt de leerkracht korte melodieën voor, in majeur of in mineur. Dat kan een melodie zijn van drie tonen, met daarin een grote terts (majeur) of een kleine terts (mineur). De leerlingen luisteren naar het toongeslacht en spelen het na. De leerlingen kunnen ook in twee groepen verdeeld worden, een majeurgroep en een mineurgroep. Als de leerkracht een mineurmelodie voorspeelt, dan speelt de mineurgroep na, en bij het voorspelen van een majeurmelodie de majeurgroep.
Lees verder12 - Zuiver afstemmen
Een van de leerlingen speelt een toon, een tweede leerling speelt dezelfde toon, en stemt deze optimaal af op de eerste toon: geen zwevingen, even luid. Zo komen er steeds meer leerlingen bij, zonder dat de gemeenschappelijke klank gaat zweven. Je kunt ook een groepje van zes leerlingen voor de klas zetten, en er als leerkracht voorlangs lopen, waarbij steeds meer leerlingen de afgesproken toon gaan spelen. Of je wijst de leerlingen langs, iedereen gaat één voor één meespelen. De rest van de klas luistert en geeft feedback op wat ze horen aan onzuiverheden: wie moet iets hoger of lager?
Lees verder