Voordat je een toonladder of een bekend lied gaat fluiten, zingen de leerlingen kort klassikaal de begintoon. Daarna wordt die begintoon gefloten. Zo wordt het innerlijk meezingen bij het fluiten als het ware geactiveerd. Wanneer daarna de toonladder of het lied gefloten wordt, klinken de tonen ook in de leerlingen mee. Aan het einde van de toonladder of een lied wordt de eindtoon ook nog even nagezongen.
Variatie: wissel af tussen fluiten en zingen. Een lied wordt gefloten, en op een teken van de leerkracht gaat het fluiten over in zingen, de fluit wordt iets uit de mond gehouden. Op een volgend teken wordt er verder gespeeld op de fluit. De leerkracht doet er goed aan om niet mee te zingen/fluiten. De leerlingen moeten ieder voor zich doordenken en -luisteren en schakelen. Ook hierdoor krijgt het innerlijk doorzingen tijdens het fluiten een stimulans.
Terug