Schrijf op het bord de notennamen van een toonladder, bijvoorbeeld D-E-Fis-G-A-B-Cis-D. Speel met de klas een eenvoudig bekend fluitlied, tegelijk wijst de leerkracht de juiste notennamen op het bord aan. De leerlingen kijken naar het aanwijzen, en zien en ervaren de toonsafstanden. Dan wordt er op een andere grondtoon (bijvoorbeeld op de Fis) begonnen, hetzelfde lied wordt gespeeld, maar alles is een stukje opgeschoven. Het fluitlied klinkt nu wat vreemd, omdat sommige tonen anders zijn dan in de originele ligging: er ontbreken kruizen of mollen.
Vraag nu aan de leerlingen welke tonen er niet kloppen, en of die te laag of te hoog zijn, met andere woorden: of er eigenlijk een kruis, een mol of een herstellingsteken voor moet komen. En als de leerlingen die grepen ook kennen, dan kan er aangepast worden, zodat de melodie weer klopt.
Terug