De leerkracht is waarschijnlijk gewend om zijn vingers tijdens het fluitspelen hoog op te tillen, zodat de leerlingen de grepen goed kunnen afkijken. In deze oefening is het juist de uitdaging voor de leerkracht om bij het voorspelen van een melodie zijn vingerbewegingen zo klein mogelijk te maken, zodat amper zichtbaar is welke vingers bewegen. De leerlingen moeten heel goed kijken en de voorgespeelde melodie naspelen. Je kunt het de leerlingen iets makkelijker maken door vooraf te zeggen met welke toon/greep begonnen steeds wordt, maar het kan ook vrijgelaten worden: elke toon kan begintoon zijn, kijk maar wat de eerste greep is.
Variatie 1: kies een leerling voor de klas die als voorspeler deze oefening doet. Geef als aanwijzing dat voorspelen met minimale bewegingen niet betekent dat er ook zachtjes en ongearticuleerd gespeeld moet worden. Blaas een krachtige toon, maar beweeg nauwelijks.
Variatie 2: geef de opdracht dat de leerkracht met grote bewegingen voorspeelt, en de leerlingen juist met minimale bewegingen naspelen. Of andersom: de leerkracht beweegt zijn vingers nauwelijks, de leerlingen juist overdreven groot.
Deze oefeningen vergroten het bewustzijn voor de juiste grootte van de vingerbewegingen bij het fluitspelen.
Terug